Recensie: Hongerig volk

28 september 2012 , door Joost de Vries
| | | |

Later vandaag in De Groene Amsterdammer, vandaag deels al te lezen op Athenaeum.nl: Joost de Vries over Joke van Leeuwen, Feest van het begin: 'Daar is Van Leeuwen heel goed in, in kleine, intieme scènes optekenen waarin Catho in haar eentje iets ontdekt, zich iets toe-eigent, een beslissing neemt die anders niet genomen zou worden.'

Hoe je de Franse Revolutie ook wilt interpreteren, een van de belangrijkste dingen om te beseffen is dat het een geleidelijk proces was, momentum werd opgebouwd, dingen escaleerden. Tussen de zomer van de Eed van de Kaatsbaan en de Bestorming van de Bastille en de winterse executie van Lodewijk Capet zaten meer dan drie jaar: in die eerste revolutiemaanden in 1789 was de guillotine nooit het beijverde einddoel geweest.

Een treffend voorbeeld is de Mars van de Vrouwen op Versailles, de journée waarbij Parijse vrouwen, verontwaardigd over de prijs van brood, op 6 oktober 1789 het koninklijk paleis bestormden. Er vloeide bloed, er rolden koppen, de koninklijke garderobekast werd spectaculair geplunderd, maar uiteindelijk verscheen het koninklijk echtpaar op het bordes, de koning beloofde naar Parijs te komen en de koningin kreeg een handkus van volksheld markies de Lafayette. Viva la reine! scandeerden de vrouwen. Leve de koningin.

Joke van Leeuwen opent haar nieuwe roman Feest van het begin met een breed panoramisch beeld van die oktobermaandag, toen de koning vanaf het bordes nog eens benadrukte hoeveel hij van zijn volk hield en toen de liefde met dank in ontvangst werd genomen. Het kan verkeren. Een paar hoofdstukken later hoort vondelinge Catho hetzelfde volk over de koningin grappen: een koningin staat hoog op een bordes, en het hongerige volk is dankbaar als ze een brood naar beneden gooit. Het volk is nog dankbaarder als ze twee broden gooit – maar het volk is helemaal gelukkig als ze zichzelf naar beneden gooit!

Van Leeuwen toont Parijs in opstand via Catho, die in een weeshuis leeft bij de nonnen, die haar niet willen leren lezen en schrijven, en via de vriendelijke Duitse pianofortebouwer Tobias die goedgemutst voor zijn upperclass clientèle fraai beschilderde klavecimbels maakt. Hun levens zijn kleine verhalen die in het grote grijpen: op een dag staan er onbekenden in het weeshuis van Catho, die tegen de nonnen zeggen dat ze nu ‘van de staat zijn’. Catho verlaat het hospice, woont bij verschillende mannen, poseert met een borst ontbloot als Marianne, maar zoekt vooral naar Berthe, de lieve, weggestuurde non die haar leerde lezen en schrijven. Bij toeval raakt estheet Tobias bevriend met Charles-Henri, al schrikt zijn vrouw wanneer hij de achternaam van Charles-Henri noemt (Van Leeuwen noemt de achternaam niet, maar bedoelt Charles-Henri Sanson): weet hij dan niet dat hij de koninklijke beul is? Hun families groeien naar elkaar toe, de mannen musiceren, troosten elkaar bij kindersterfte en uiteindelijk komt Charles met zijn verzoek: er is een nieuw apparaat bedacht om executies makkelijker te doen verlopen, de politici dringen aan, kun jij het voor me bouwen?

In alles heeft Joke van Leeuwen een kalm boek geschreven, een kabbelend beekje los van de waterval van de revolutie, de levens van alle personages raken elkaar minstens één keer, al is het in het voorbijgaan. De personages zien natuurlijk maar fragmenten van de revolutie, maar Van Leeuwen stopt voor de goede verstaander genoeg subtiele, historische verwijzinkjes in haar tekst om een totaalblik te geven (zo nemen de onbekenden in het klooster alleen de non mee met de langste, dus aristocratische, achternaam). Ze schrijft erg gecontroleerd, wat dwingender wanneer ze over het morele dilemma van Tobias schrijft, wat losser vanuit de tienerblik van Catho, bijvoorbeeld als ze naar Berthe kijkt: ‘Ze keek naar dat bolle blozende gezicht in een kap die met moeite al dat leven in bedwang hield, ze keek naar haar voortanden, de ene een beetje over de andere geschoven, alsof ze het goed met elkaar konden vinden, die voortanden.’

Het feest van het begin is boven alles het feest van de vrijheid, het moment waarop de revolutie het sociale contract openbrak. Toch eindigt het abrupt, halverwege de revolutie – misschien is het dat wel niet, misschien eindigt het juist wrang, in 1792 (ongeveer), het jaar voordat de paranoïde Terreur uitbrak en elke vrijblijvendheid verdween, het persoonlijke politiek werd en het intieme publiek, iets waar Van Leeuwens personages niet tegen opgewassen zullen zijn. Dus misschien eindigt het op een gepast moment, als het begin voorbij is, maar toch voelt het onaf. Je hebt niet het idee dat je het achterste van de tong van Catho en Berthe en Tobias hebt gezien, en juist bij Catho ben je daar benieuwd naar. Ze is een talent, een vat ingehouden wilskracht. Ze is arm en alleen, maar de stad ligt aan haar voeten en ze kan gaan waar ze wil. Daar is Van Leeuwen heel goed in, in kleine, intieme scènes optekenen waarin Catho in haar eentje iets ontdekt, zich iets toe-eigent, een beslissing neemt die anders niet genomen zou worden.

pro-mbooks1 : athenaeum