Journalist en kunsthistoricus Gijsbert van der Wal bewerkte zijn interviews en artikelen tot een aanstekelijk boek over het kijken naar kunst, en over de drijfveren en werkwijzen van de makers – schilders, tekenaars, beeldhouwers en fotografen. Lust aan het kijken en lust aan het schrijven gaan in Wijd open ogen samen op. De laatste schiet soms lichtelijk uit de bocht, maar de eigenwijze en nieuwsgierige auteur weet een boel moois bloot te leggen aan de hand van bekend en veel minder bekend werk. Door esther wils.
‘There’s a fabulous lot to look at.’ Goed gekozen, deze appetizer van David Hockney, geliefd schilder van Gijsbert van der Wal, en een motto dat door het boek volkomen wordt waargemaakt. Wijd open ogen is een viering van de sensatie van het zien en het vermogen van kunst om onze ogen te openen. Het is ook de gloedvolle presentatie van een aantal favoriete kunstenaars. Dat de auteur zijn persoonlijke voorkeuren volgt heeft het voordeel dat er consistentie zit in de verzameling schilders, tekenaars, fotografen en een enkele beeldhouwer.
Aan de hand van die verzameling worden de basisthema’s van het boek effectief geïllustreerd; de lange, rijk geïllustreerde hoofdstukken zijn gewijd aan het detail, het menselijk lichaam, de natuur, de nacht, en vóór alles aan de soms verbazende, soms opwindende, soms troostende of verzoenende werking van kunst:
‘Want hoe precies een foto ook zijn mag, een tekening of schilderij bevat altijd meer. Omdat het een persoonlijke vertaling is. Ieder onderdeel van het beeld is afzonderlijk bekeken en genoten, door de ogen, het brein, de handen van de kunstenaar. In zijn weergave van wat hij zag klinkt zijn enthousiasme door, zijn gretigheid, zijn concentratie, zijn plezier. Zijn opluchting zelfs, omdat hij zich aan de ellende om zich heen heeft weten te onttrekken door een andere kant op te kijken en zich helemaal in dat kijken te verliezen.’
Van der Wal heeft een duidelijke voorkeur voor ambachtelijk begaafde en gedreven kunstenaars, puur conceptuele kunst bespreekt hij met openlijke ergernis: ‘Van die vermoeiende kunst die een dialoog aangaat of eigenlijk een onderzoek is.’ Er wordt in Wijd open ogen wel veel aandacht gewijd aan het onderzoek dat (hoofdzakelijk) schilderen meebrengt, maar dan dat type onderzoek dat dienstbaar is aan het resultaat: de intense weergave van het geziene, of dat nu een ‘eigen’ binnenwereld betreft, zoals die van tekenaars Robbie Cornelissen en Juul Krayer, of de ‘eigengemaakte’ buitenwereld, zoals die van de volleerde koeienkenners Gerry van der Velden en Willem Maris; kunst die ‘de grote verdwijntruc’ mogelijk maakt door de besmettelijke passie van de maker.
Figuratieve kunst heeft in Van der Wals visie op de abstracte voor dat zij ‘niet alleen maar abstractie te bieden heeft maar nog een hoop figuratie op de koop toe, en bovendien vaak een mooie wisselwerking tussen de twee’. Hij pleit tegen opzettelijke onhandigheid of rauwheid, tegen het nadrukkelijk zoeken van een eigen handschrift – dat komt ‘vanzelf bovendrijven’.
Nadrukkelijk aanwezig is Willem den Ouden, beroemd om zijn schilderijen van de Waal en omstreken, over wie Van der Wal eerder een monografie schreef en voor wie hij zelf poseerde, om te begrijpen wat er komt kijken bij portretkunst. Ook Arie Schippers is regelmatig van de partij, met zijn nachtbeelden, de registratie van parkeerplaatsen en andere non-landschappen maar ook met portretten en velerlei commentaar. Vriendin Wendelien Schönfeld figureert door het hele boek heen met afbeeldingen en als gesprekspartner. En Van der Wal leeft met oude meesters als Weissenbruch, Maris, Van Gogh, Rembrandt en zelfs Schelfhout, de zeer bedreven schilder van winterse scènes die wel als het uiterste van onmodieus kan worden beschouwd.
Van der Wal ontleent zijn dwalende methode aan meesteressayist Montaigne, hij citeert hem direct aan het begin van zijn boek. Maar waar Montaigne vooraf verkondigt zonder reserve over zichzelf te gaan schrijven en gaandeweg ook de wereld onderzoekt – zijn wereld, waarin vanzelfsprekend ook andere mensen: tijdgenoten, vrienden, schrijvers en denkers een rol spelen – is dat bij Van der Wal net andersom. Hij begint als kunstbeschouwer maar vlecht zijn persoonlijk leven daar steeds sterker tussendoor, en daar wrikt iets in de balans. Het is moeilijk er de vinger op te leggen waar het misgaat; misschien is het de toon, die soms te familiair is en zweemt naar koketterie, misschien is het ook simpelweg de onduidelijkheid van zijn agenda.
Van der Wal vergast de lezer bijvoorbeeld uitvoerig op doorstane treinstoringen en andere trivia, die niet in dienst staan van het onderwerp. Dat zijn verhaal soms deze anekdotische vorm aanneemt heeft waarschijnlijk ook te maken met het journalistieke werk dat aan de basis ligt van veel stukken: Van der Wal maakt reportages voor het VPRO-radioprogramma De Avonden en gebruikt de interviews in zijn geschreven tekst.
‘Eyes are the channel to the other senses,’ citeert Van der Wal de kunsthistoricus David Freedman. Onmiskenbaar, inderdaad.
Van der Wals homoseksuele voorkeur treedt aanvankelijk minder rechtstreeks ten tonele dan zijn esthetische – zijn voorin beleden vertedering voor Rembrandts Titus krijgt pas een half boek later een erotische connotatie – maar krijgt gaandeweg steeds concreter vorm, tot aan de rechtstreekse aandacht voor de afbeelding van ‘piemels’ door de tijden heen. Ook vagina’s en fraaie, kogelronde borsten komen aan de orde, maar zoals Van der Wal terecht stelt: seksuele voorkeur telt stevig mee in onze smaak voor bepaalde kunstwerken.
Het is verbazend dat dit zo zelden expliciet wordt gemaakt; je zult de BBC-presentator ondanks al zijn enthousiasme niet met zijn hand over de dij van Bernini’s ontroerende hemafrodiet zien strijken, of zijn verwondering horen uitspreken over de miljoenenfascinatie voor Mona Lisa, toch eigenlijk een onooglijk bolbleek smoeltje.
Goed dat Van der Wal de erotiserende waarde en verlievende werking van kunst de plaats geeft die ze toekomt. Jammer dat hij zich niet meteen tot Titus bekent, dat had zijn betoog nog sterker gemaakt.
Van der Wal werkt behalve voor de VPRO, NRC en De Groene Amsterdammer ook voor Kunstschrift, en is ongetwijfeld schatplichtig aan de stijl en smaak van hoofdredacteur Mariëtte Haveman. De openingsparagraaf van Wijd open ogen luidt ‘Kunst om je intrek in te nemen’, een rechtstreekse echo van Havemans ‘Bewoonbare kunst’, een essay voor De Gids. Kunstschrift blinkt uit in het benoemen van de essentiële kwaliteiten van kunst in allerlei gedaantes, is prettig onpreuts in het erkennen en onderstrepen van de schoonheid en verleiding ervan en in de onverbloemde belangstelling voor de makers – Havemans introducties zijn als alternatieve ‘hoofdredactionelen’ sterke trekkers voor het tijdschrift.
Ook Van der Wal heeft overduidelijk smaak, een neus voor de spannende invalshoek en het vereiste talent als schrijver en observator. Soms laat hij zich meeslepen door zijn eigen koddigheid, maar als hij die kon afleggen en van meet af aan voor eigen rekening zou spreken dan zouden er louter eigenzinnige parels overblijven. De Bezige Bij en de ondersteunende fondsen komt alle lof toe; de verzorgde uitgave, met vele kleurenafbeeldingen op goed papier, is een genot om te bekijken – het betere sinterklaascadeau.
Esther Wils is redacteur en redactiesecretaris van De Gids.