Recensie: Puccini in Bagdad

30 september 2012 , door Bob Hopman
| |

Vaak keert in de romans van Arnon Grunberg (1971) een soort personages terug, werkelijkheidsschuwe, ‘geschifte’ personages, die zich door onkunde en onaangepastheid te gronde richten. Ik kan die terugkeer wel waarderen, en De man zonder ziekte vormt gelukkig geen uitzondering, met Samarendra Ambani. Hij is architect van beroep, voert dit door in zijn  levensopvatting (‘ik denk in termen van opdrachtgevers en gebruikers’) en maakt in deze nieuwste Grunberg een tragedie met twee mislukte expedities door: hij werkt zich door zijn Westerse arrogantie (en Grunbergiaanse karakter) in de nesten in Bagdad, valt vervolgens, herrijst uit de as en, jawel, keert terug naar het Midden-Oosten, ditmaal naar Dubai, voor de afdaling naar een nieuw dieptepunt.

Bagdad/trauma

Van de twee dwalingen die Samarendra, meestal aangesproken als ‘Sam’ doormaakt, en waaraan allebei een deel wordt gewijd, is de eerste met afstand de aansprekendste. Sam mag een reis maken naar Bagdad als winnaar van een architectuurwedstrijd uitgeschreven door ene Hamid Shakir Mahmoud van een obscuur ‘Design Consortium’. De bedoeling is om Puccini naar Bagdad te brengen, want er bestaat ‘geen democratie zonder opera’ aldus Mahmoud en Puccini maakt de Irakees aan het huilen.

Sam lijkt zich niet te realiseren dat er een luchtje aan zit, zelfs niet als in Bagdad Mahmoud vermoord blijkt, hij door bewakers van onderduikadres naar onderduikadres wordt gesleept en ‘onwesters’ wordt gekleed om in de massa op te gaan. Hij is zelfs arrogant genoeg om zijn ‘safe house’ uit te lopen, regelrecht in de handen van Irakese ontvoerders.

Enkele nachten brengt Sam dan door in een kleine cel, naakt en ‘opgerold als een misvormde egel’, misvormd omdat een van de ontvoerders met de vuist zijn neus heeft gebroken. ‘Zijn naam is hier Hond,’ zo ontdekt hij al snel, hij ondergaat ondervragingen over zijn ‘vriend’ Mahmoud, die hij niet meer dan eenmaal over de telefoon heeft gesproken, wordt uitgemaakt voor spion en ondergaat ten slotte - en hierin zit de val - de ultieme vernedering:

‘Ze beginnen over hem te urineren. Daarbij hebben ze het met name op zijn gezicht voorzien. Zoals er mannen zijn die in het urinoir op de vlieg mikken, zo mikken zij op zijn gezicht. Hij is de vlieg.
[…]
Een van zijn oren raakt verstopt, zoals vroeger wel eens gebeurde toen hij met school ging zwemmen.’

Zwitserland/nasleep

De urineerscène zelf is tamelijk eenvoudig verteld en kent geen echte climax. De nasleep van de ontvoering, het beste deel van het boek, is vele malen aangrijpender. Vooral het feestje dat Sams vriendin Nina organiseert ter ere van zijn terugkeer, is een hellegang. Sam voelt zich ‘smadelijk’, zo zegt hij en nodigt zelf niemand uit. Hij schaamt zich tegenover Nina’s vriendinnen voor zijn scheef geslagen neus. Het meest ergert hij zich aan ene Martina:

‘Vroeger keurde ze hem amper een blik waardig, hoewel hij een relatie had met haar beste vriendin, maar sinds hij terug is uit Irak, mishandeld en wel, is hij niet alleen haar favoriete gesprekspartner, ze raakt hem ook steeds vaker aan. Alsof het haar opwindt: mishandelen en aanraken.’

Sams ergernis over het onbegrip en tegelijkertijd de bemoeienis (hij is ineens spannend) van zijn naaste omgeving worden hier door de schrijver wel heel raak onder woorden gebracht. En even geloofwaardig en meelijwekkend is hoe de gebeurtenissen in de Irakese cel, door het vreemdsoortig intieme karakter, grote invloed hebben op het seksleven van Sam en Nina, dat zich vanaf dan afspeelt onder de douche, plichtmatig, plassend en onder het uitspreken van het woord ‘hond’.

Dubai/ontsporing

De mooiste scènes van het boek, die over Sams trauma, krijgen helaas weinig ruimte, minder althans dan ze verdienen. Grunberg heeft weer eens een weinig ‘menselijk’ personage geschapen, dat berekenend te werk gaat, weinig emoties expliciet maakt en snel verder gaat met empathieloos leven zoals hij vóór zijn eerste val in Irak deed. Slechts een handvol pagina’s worden gewijd aan zijn trauma en herstel, waarna Sam alweer snel instemt met een opdracht om een bibliotheek met een bunker voor de boekopslag te bouwen in Dubai. Hij wil immers ‘verder met zijn leven’. Helemaal ongelijk kun je Sam daarin overigens niet geven, vooral niet als Nina haar gevoelens over de nieuwe gang naar de Arabische wereld uitspreekt.

‘“Je bent er net een beetje beter aan toe,” zegt ze. “en dan doe je dit. Heb je je lesje niet geleerd?”’

Een beklemmende, storende, zelfs ronduit nare vraag, die Sam zich terecht doet afvragen wat voor lesje er dan te leren viel. Nina’s vraag naar het ‘lesje’ is in mijn ogen het hoogtepunt van het tweede deel, dat vervolgens niet veel van dit soort unheimische momenten en krachtige scènes meer bevat. Het geschifte karakter van de hoofdpersoon, zijn vervreemdende wijze van waarnemen en reageren, maar ook zijn door trauma beïnvloede geest verdwijnen naar de achtergrond: hij wil vooral een bibliotheek maken en gedraagt zich vrij alledaags in een dan nog erg lang verhaal. De berekenendheid, het architect-zijn, de ‘saaiheid’ eigenlijk van het hoofdpersonage, verdringt zijn eerdere, veel intrigerendere wereldvreemdheid.

Natuurlijk is een val in de tweede, Dubaise expeditie aanstaande, maar het boek is hier niet zo dwingend meer. Veel vragen blijven onbeantwoord, veel losse eindjes blijven over (hoe zit het met Sams gehandicapte zusje bijvoorbeeld?) in een verhaal dat als een verplichting wordt afgerond, meer dan dat het zich naar een onontkoombaar einde snelt.

We verbleven in een dreigende, eigenaardige wereld, in een eng Bagdad en een enger Zwitserland. Maar Sam heeft geen ziekte, Bagdad moet Puccini blijven missen, aan Dubai is niets vreemds – je gaat het bijna geloven.

Bob Hopman is neerlandicus (Ma) en lid van de hoofdredactie van Recensieweb.nl.

pro-mbooks1 : athenaeum