Recensie: Vlijmscherpe en geloofwaardige aanval op ‘Museum Nederland’

18 maart 2012 , door Pepijn Corduwener
| | | |

Een 350-pagina’s lang durende mokerslag voor het Nederlandse politieke en culturele bestel. Zo leest Willem Schinkels nieuwste boek De nieuwe democratie. Naar andere vormen van politiek. Genadeloos ontmaskert hij de manier waarop Nederlanders krampachtig proberen vast te houden aan hun geconstrueerde cultuur, de wijze waarop onze politici hierop reageren en het gebrek aan elan dat de samenleving van nieuwe energie kan voorzien. Schinkel is te lang van stof, maar levert een originele bijdrage aan het publieke debat dat inderdaad tot nu toe door napraten wordt gekenmerkt. Door pepijn corduwener.

De jonge socioloog, verbonden aan de Erasmus Universiteit, schreef eerder de goed ontvangen werken Aspects of Violence en Denken in een tijd van sociale hypochondrie. Evenals in voornoemde werken polariseert hij in zijn nieuwste boek sterk. ‘Museum Nederland’, zoals hij ons land consequent aanduidt, wordt geregeerd door een gerontocratie die niet de jeugdigheid van geest bezit om Nederland te herstellen.

Linkser dan links

We bevinden ons volgens de auteur in een vierledige crisis: ecologisch, politiek, economisch en cultureel. Die vier crises zijn met elkaar verbonden. Cultuur percipieert Schinkel als het geheugen van de samenleving. Dit geheugen werkt selectief: we prijzen onszelf omdat we de Verlichting hebben doorgemaakt, maar vergeten slavenhandel, Jodenvervolging en politionele acties. Onze cultuur wordt slechts nog gedefinieerd door geloof in het kapitalisme. Geloof in groei omwille van de groei zelfs, zonder uiteindelijk doel. Dit is natuurlijk funest voor het milieu, maar door onze cultuur van vergeten, negeren we ook dat onze welvaart bestaat bij de gratie van de armoede van één miljard ondervoede mensen – en onze vrijheid bij die van de onvrijheid van anderen. Of, in de snijdende woorden van Schinkel, ‘ook wie in Nationaal Museum Nederland naar de supermarkt gaat, een bankrekening heeft of autorijdt, is indirect medeplichtig aan massale mensenrechtenschendingen’.

Op deze situatie wil Schinkel kritiek leveren die hij niet hoort in het huidige publieke debat. Die kritiek moet komen ‘links van links’, daar dat volgens hem de enige plek is waar nog over alternatieven kan worden nagedacht nu traditioneel links niet buiten het neoliberale paradigma kan denken. Voordat hij bij die alternatieven komt, observeert de auteur eerst de oorzaak van de crises en het onvermogen van de politiek deze onder ogen te zien. Die oorzaak wordt samengevat onder de noemers ‘Grote Depolitisering’ en ‘Grote Desolidarisering’.

Democratie, of wat daar van over is

Om met de laatste te beginnen: de ‘desolidarisering’ die Schinkel ziet, houdt verband met individualisering en een slimme verdeel en heersstrategie van de politiek. Wanneer onder het mom van bezuinigingen harde politieke keuzes worden gemaakt, komt eenieder die getroffen wordt louter op voor zijn eigen belang. Kunstenaars die niet persoonlijk geraakt worden, blijven thuis bij demonstraties. Studenten en hoogleraren protesteren niet gezamenlijk maar gescheiden. Dat Schinkel ook hierin de internationale dimensie betrekt, is een duidelijke meerwaarde van het boek – en een impliciet verwijt aan de navelstaarders die de publieke opinie domineren.

De depolitisering die Schinkel waarneemt, houdt verband met het einde van ideologische strijd. Hoewel Schinkel niet expliciet maakt wat hij precies onder ‘politiek’ verstaat, wordt duidelijk dat hij hiermee in de eerste plaats (ideologisch) conflict bedoelt. Dit conflict is in Nederland grotendeels verdwenen: politiek staat gelijk aan bestuur. Politiek is probleemmanagement geworden en de democratie daarmee tot een ‘fictief debat tussen partijen die te veel op elkaar lijken’.

Depolitisering en desolidarisering hebben grote gevolgen voor de toestand van de Nederlandse democratie, waarin de kiezers van de PVV misbruikt worden als hoeksteen van de dominante orde tegen welke ze geloven te hebben gestemd en waarin de volgende verkiezing voor politici belangrijker is dan de vorige. Democratie is een lege slogan geworden, terwijl we, zo stelt Schinkel terecht, immer moeten onthouden dat democratie een proces is dat berust op een verschil tussen de utopie van eenwording tussen volksvertegenwoordigers en het volk enerzijds en het noodzakelijke gat tussen beide anderzijds.

Niet adviseren, maar agenderen

Schinkel tracht ook met een oplossing te komen die voorbijgaat aan de gangbare traditie van democratiekritiek. Anders dan die traditie richt Schinkel zijn pijlen niet op de kwestie van politieke representatie – hoe kan het veelzijdige en verdeelde volk politiek beter vertegenwoordigd worden – maar op de agendering van maatschappelijk prangende kwesties. Die agendering, zo stelt hij, wordt beïnvloed door de macht van de media en die van de markt en vertroebelt zo de informatievoorziening en beslissingsmogelijkheden van burgers. De Raad van State zou volgens hem een heel nieuw karakter moeten krijgen om dit doorbreken. Vertegenwoordigers van onder meer kunst, wetenschap en de Verenigde Naties komen hierin samen om belangrijke kwesties die worden genegeerd te agenderen en hiervoor maatschappelijk draagvlak te organiseren.

Het is makkelijk dit alternatief aan te vallen als irreëel of weinig origineel – maatschappelijke organisaties hebben immers genoeg kanalen om bij de overheid hun stem te laten horen of om via internet (een medium dat door Schinkel te weinig wordt genoemd) steun te organiseren. Maar het alternatief laat zien dat Schinkel de moed heeft om verder te denken dan het ‘het is niet goed of het deugt niet’-karakter die de eerste honderdvijftig pagina’s van het boek suggereren.

Origineel, vurig, maar te lang

Schinkel heeft daarom met dit boek wederom een originele bijdrage aan het Nederlandse debat geleverd. Vlijmscherp en venijnig valt hij het Nederlandse politieke bestel van Halsema tot Wilders aan, laat hij zien dat de Nederlandse burger als die in de spiegel kijkt vooral een consument ziet en houdt hij een vurig pleidooi voor meer internationale solidariteit. Het is jammer dat hij hiervoor zoveel pagina’s nodig heeft. Het boek staat vol herhalingen, uitweidingen en verwijzingen waarmee de auteur zijn eruditie laat blijken.
Zinnen als ‘Wanneer politiek wordt teruggebracht tot problemen die abstraheren uit dat politiek-relationele veld, en die issues individualiseren, gaat het om problemen die in die zin nog slechts lokaal zijn’ komen de leesbaarheid van het boek bovendien niet ten goede.

Dat is zonde, want De nieuwe democratie is een bijzondere intellectuele prestatie: een boek met een geloofwaardige boodschap die de moeite waard is om gehoord te worden door een groter publiek.

Pepijn Corduwener is als docentpromovendus verbonden aan het Departement Geschiedenis en Kunstgeschiedenis van de Universiteit Utrecht.

pro-mbooks1 : athenaeum