Recensie: Wie Rodenko is en wat de dichter zou moeten zijn

30 november 2015 , door Bob Hopman
| | | |

Het gaat mij wat ver om een criticus en schrijver als Paul Rodenko (1920-1976) ‘verguisd’ of ‘vergeten’ te noemen, maar veel van de auteurs waarover hij schrijft in zijn essaybundel De sprong van Münchhausen (1959) overschaduwen hem anno 2012 in roem en bekendheid. Toch hebben zij juist hun faam en canonisering gedeeltelijk te danken aan een criticus als Rodenko. Een bundel als De sprong van Münchhausen, die in de Athenaeum Boekhandel Canon is herdrukt met een voorwoord van Jos Joosten, roept daarom onherroepelijk vragen op over de rol en de functie van ‘de literaire criticus’, iets waar juist Rodenko zelf zich in dit boek, vaak op impliciete wijze, voortdurend mee bezighoudt. Door bob hopman.

Een bloemlezing over en áls vormexperiment

De samenstelling van de bloemlezing verzorgde de schrijver zelf, in 1959, met een keuze uit zijn eigen kritische essays uit de tien jaren daarvoor. Hij presenteerde ze op grond van een retorisch patroon en niet chronologisch: de bundel bevat vier thema’s in vier ‘delen’. Het eerste is vooral het ‘vormexperiment’, als van I.K. Bonset of Paul van Ostaijen. Het tweede deel heeft als thema chaotische wereldbeelden, als in Belcampo of Simon Carmiggelt, het derde deel behandelt juist literaire werken waarin een statische, geordende levensvisie wordt voorgesteld, als Vestdijks Ivoren wachters. Het vierde deel bevat, in maar liefst zestien van de in totaal eenendertig essays, een kritisch overzicht van de richting die ‘de dichtkunst’ opgaat in de jaren vijftig.

Omdat het overgrote deel van Rodenko’s essays aanvankelijk als op zichzelf staande essays zijn geschreven, zijn de vier delen inhoudelijk niet zo duidelijk afgescheiden als ik hier doe (en als de inhoudsopgave van de het boek doet) vermoeden. Het is speuren naar de regels waarin Rodenko zich expliciet poeticaal uitspreekt, zoals hij zich uitspreekt vóór de ‘apollinische functie’, voor de stijl, de taalkundige presentatie van een gedachte, waarbij hij een nogal statig en voor de lezer van vandaag weinig toegankelijk taalgebruik hanteert.

‘Want deze apollinische functie is de meest wezenlijke, de meest eigen functie van het boek, het is in deze functie dat het boek de intellectuele waarden van een samenleving conserveert en differentieert en zijn sentiment voor vertroebeling behoedt.’

Het avontuur in Joostens gelijk

Wat is het dat het ouderwetse De sprong van Münchhausen zo leesbaar houdt? Om te beginnen is er het ijzersterke voorwoord van Jos Joosten, dat het mogelijk maakt om aan Rondenko’s wat starrig proza met voorkennis tegemoet te gaan. Alles wat ik hierboven over de opbouw van het boek stel, is bondig te vinden in Joostens voorwoord. Dat geldt ook, uiteraard in wat vereenvoudigde vorm, voor de poetica van Rodenko die uit het totaal van de essays te destilleren is.

‘Zeer beknopt samengevat komt het erop neer dat hij uitgaat van een wereldbeeld waarin niets vaststaat maar alles permanent beweegt. Hij is geboeid door alles wat zich op een of andere manier onttrekt aan gangbare, gefixeerde normen, zowel literair als maatschappelijk.’

En ondanks het inzicht in de kern van Rodenko’s dichterlijke en literair-kritische overtuiging dat Joosten creëert, geeft het voorwoord niets weg, verklapt het niet wat de criticus de lezer te bieden heeft. Integendeel. Het avontuur is om aan de hand van deze inzichten op zoek te gaan naar de plaatsen waar Rodenko zichzelf toont, waar hij zich uitspreekt over chaos, over vorm en inhoud, over dynamiek en beweging. Op die plaatsen kan je Joostens gelijk toetsen, de discussie met zijn beweringen aangaan en vooral de uiteindelijk toch nog iets complexere poetica van Rodenko zelf opzoeken en tegenkomen.

Het zegt toch het meest over de essayist

Naast wat droge stukken over Ezra Pound of T.S.Eliot en veel van de close-reading kritieken over inmiddels vergeten dichters tegen het einde van het boek, bevat de bundel speelse en komische essays over Carmiggelt (zoals ook Joosten al aankondigt) en zijn chaotische wereld en Belcampo en zijn surrealistische humor. Ook mooi is het om te zien hoe Rodenko zijn nek uitsteekt voor een tegenwoordig nauwelijks meer gelezen dichter als Pierre Kemp. Maar dit laatste heeft, zoals zoveel in deze bundel, niet alleen met de bezongen dichter te maken. De criticus spreekt zich uit over het mythische ‘niets’ in Kemps gedichten:

‘We ontmoeten ditzelfde gevoel van vervreemding bij Leopold, bij Nijhoff, bij Achterberg, allen dichters die in hun poëzie in sterke mate door het Niets gehanteerd zijn. […] Het Niets is het grote poëtische avontuur van deze tijd, en dit avontuur – en de medestanders die hij daarbij heeft – geven pas het noodzakelijke reliëf aan Kemps poëzie.’

Wat dit citaat waarde geeft, is dat het niet alleen een beeld geeft van Kemp, noch alleen van Achterberg of Nijhoff. Rodenko spreekt zich uit over wat poëzie moet zijn, wat het waarde verschaft, en daarmee zegt deze bundel uiteindelijk vooral veel over de criticus Rodenko zelf.

Bob Hopman is neerlandicus en lid van de hoofredactie van Recensieweb.nl.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum