Recensie: Bloed, melk en communisme

09 april 2013 , door Marja Pruis
| |

Later vandaag in De Groene Amsterdammer, nu al te lezen op Athenaeum.nl: Marja Pruis over Mira Feticu, De ziekte van Kortjakje. 'De in het voorjaar verschenen roman van de van oorsprong Roemeense schrijfster Mira Feticu – vorig jaar debuteerde zij in het Nederlands met de verhalenbundel Lief kind van mij – is tot nog toe onopgemerkt gebleven. Misschien komt het door de ondertitel, op zich al vreemd voor een roman, die de uitgemolken woorden ‘lust’,‘liefde’ en ‘eenzaamheid’ in zich draagt.' 

Nadat mijn oog was blijven haken aan de openingszin – ‘Sinds twee jaar masturbeer ik elke dag in het geheim (ook als ik ongesteld ben, dan vooral) – heb ik dit boek, in feite Feticu’s debuutroman, afwisselend schaterend en gruwend in de speekwoordelijke enkelvoudige adem gelezen. ‘Bloed, melk en communisme’ was een betere aanduiding geweest, en Feticu waardig.

In een ongekend markant proza, robuust en lyrisch tegelijkertijd, ontvouwt zich in De ziekte van Kortjakje het portret van een huwelijk tussen twee emigranten. Ze werden verliefd in Boekarest, en zij volgde hem naar Amsterdam toen hij een baan kreeg aan de universiteit. Aldaar begon de worsteling met de vreemde taal, het heimwee en vooral: met elkaar. Haat wordt de grondtoon: ‘Houden van elkaar doen we allang niet meer, hoewel ik denk dat er best nog liefde mogelijk zou zijn, als we wisten waar we de onderlinge haat begraven moesten. Maar we dragen die haat met ons mee, overal in huis en vooral in het gemeenschappelijke bed.’

Zij verwijt hem hun kinderloosheid, hij verwijt haar haar krankzinnigheid. Maar wat is de kip, en wat het ei? Of zij niet gewoon het leven rustig aan zich voorbij kan laten gaan, vraagt de man. Waarop zij repliceert dat de communisten haar niet dood hebben gekregen, en iets anders dus al helemaal niet meer. De toon is gezet. Het gedeelde traumatische verleden wordt een splijtzwam, beiden kiezen hun overlevingsstrategie. Bij hem is het werken, en Roemenië zo ver mogelijk achter zich laten. Bij haar is het de onstuitbare herinnering aan geweld, en haar thuis, en het verlangen naar een glimlachend meisje of jongen in haar schoot. ‘Samen zullen wij de kleine cel voorfluisteren hoe hij mens kan worden.’

Als op een dag zich eindelijk een Spinozaliefhebber aan haar balie meldt – ze heeft een baan gevonden in de Openbare Bibliotheek, waar vooral de Consumentengids populair is, en boeken over tuinieren – opent zich haar dorstige hart. Let wel, Feticu beschrijft dit zo: ‘Toen op een donderdag rond het middaguur, na een stuk of vijf keer rij-examentheorie en driemaal de laatste editie vragen en antwoorden, een klein mannetje, iets groter dan ikzelf, met een dikglazige bril om Spinoza vroeg, schuurde ik mijn kont over de baliestoel alsof hij me een injectie geluk kwam toedienen.’

Het is het begin van een affairette, waarbij hij haar uitkleedt en in haar nakie ronddraagt. Wint ze er iets bij? Als hij zich na enige tijd laat zien in het gezelschap van een ander Balkanvrouwtje, Olga, weet ze in feite genoeg. Hoe meer bezwerende woorden hij op haar loslaat, hoe onbedwingbaarder haar neiging zijn schedel te splijten met een loeizware asbak.

De ziekte van Kortjakje is een roman die de pijn van het emigrantenbestaan fysiek onder woorden brengt. ‘Ik wil woorden snel uitspreken, zonder na te denken, zonder in gedachten een zin te maken die eruit ziet als een gedrocht.’ Misschien maak ik het mooier dan het is, verblind door Feticu’s vreemde grillige beeldspraak, en is het ‘gewoon’ een roman over een vrouw die zich laat leiden door de lokroep van haar baarmoeder. Dat doet zij dan echter wel erg in stijl: het masturberen, het bloed dat zij opspaart in een leeg frisflesje, de steeds grotere vibrators die ze aanschaft, de manier waarop ze die tegen de muur plaatst, het is allemaal geladen met een woedende wraakzucht. Waarschijnlijk is het de combinatie van de vanzelfsprekende, doorleefde kennis van een communistisch regime en de naweeën ervan, en het niet te onderdrukken verlangen naar seks, flirts en baby’s, die dit zo’n uitzonderlijk werk maakt. Uitzonderlijk sardonisch ook. Als de man schreeuwt dat ze dan maar een hond moet nemen, antwoordt zij dat ze dat voor haar kind zou doen, een hond nemen. ‘Net als Ceausescu heb ik een vijfjarenplan.’ Over haar halfzachte minnaar in Rotterdam denkt ze dat hij een uitstekend voorzitter van een coöperatieve boerderij of zoiets zou zijn geweest. ‘De woorden stromen uit zijn mond als tienermeiden die gaan shoppen met weinig geld. De hele dag zijn ze in de weer en tegen de avond kopen ze een strikje of zo.’ Als ze haar onderbroeken te drogen hangt aan de waslijn vindt ze het moeilijk ze met hun voorzijde op te hangen, maar met hun achterste is nog erger. ‘Het voelt alsof ik zelf naakt, ruggelings aan de waslijn hang, met mijn benen gespreid. Laten we zeggen dat de Securitate me zo kan verkrachten, hangend op mijn rug, maar ik kan krabben en bijten.’

Tegen het einde van de roman dreigt de gal van de vertelster te verdrinken in net te surrealistische beelden. Maar ach, ook die overdaad is misschien wel gepast. ‘Alles is mogelijk’, zoals de openingszin van het slotdeel luidt. Dus ook het visioen van het dochtertje dat aan haar vader vertelt met een klasgenootje een letterspel te hebben gespeeld. Ze moest een lichaamsdeel noemen dat begon met een k. De trotse vader begint met raden wat ze gezegd zou hebben. Kin? Knie? De lezer weet intussen wel beter.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum