Recensie: De veertiende eeuw: hoofsheid vervangen door wereldse betrokkenheid

30 november 2015 , door Bob Hopman
| | | | |

Ridderverhalen zijn uit de mode geraakt, Van den vos Reinaerde is voltooid, Jacob van Maerlant is verleden tijd. Na zijn geweldige Stemmen op schrift (2006), dat het begin van de Nederlandse literatuur in beeld bracht, kwam Frits van Oostrom dit jaar met een geschiedenis van de weinig dankbare veertiende eeuw. ‘Het meest complexe boek dat ik ooit heb gemaakt,’ noemt Van Oostrom het zelf in zijn dankwoord. Maar Wereld in woorden, nu genomineerd voor de Libris Geschiedenisprijs, komt volstrekt niet zo over. Het is overzichtelijk, maar speels én, ondanks de lastige materie, bijzonder interessant. 

Context en geschiedschrijving

Van Oostrom bereikt dit door, in plaats van zich aan de hand van gecanoniseerde teksten en grote sterren door de eeuw heen te schrijven, sterk historisch en contextueel te werk te gaan. Zo nu en dan is hij te betrappen op wat zuiver geschiedkundig onderzoek, bijvoorbeeld wanneer het Brugge waarin het beroemde Gruuthuuse handschrift verscheen de revue passeert, of wanneer hij het verschijnen van de Karthuizer Bijbel in volkstaal in beeld brengt.

Die nadruk op de omgeving van de literaire teksten is alleszins begrijpelijk, omdat het gaat om een eeuw waarin vrijwel alle lagen van de bevolking getraumatiseerd waren door de pest en in mindere mate door honger en oorlog en waarin bovendien de Renaissance en Verlichting veel dichterbij waren dan men vóór het lezen van dit boek wellicht vermoedde. De literatuur is sterk met deze omstandigheden verweven en ze krijgen dan ook de aandacht die ze verdienen.

Alle eenvoud is schijn

In het eerste van vijf grote hoofdstukken, Profiel van een eeuw, schetst Van Oostrom onder andere hoe beurtelings het grote apocalyptische doemdenken en sterk optimisme zich als gevolg van wereldse omstandigheden manifesteren in de veertiende-eeuwse literatuur. Die ontwikkelingen werken heel complex samen, maar door de voorbeelden die de auteur daarbij tevoorschijn haalt, lijkt het contextualiseren van de teksten wel eenvoudig:

‘Zelfs de Antwerpse rasoptimist Jan van Boendale, omstreeks 1332 welbewust tegen de keer met zijn opinie “dat het volk nu even goed is als vroeger, beter zelfs”, ziet in laatste werk onheil alom en voorspelt de wraak van God. (Twee jaar nadien brak de pest uit.)’

Van Oostrom schrijft met een flair en helderheid alsof hij over tien jaar terug spreekt en brengt de veertiende eeuw zo heel dichtbij. Dat maakt het eerste hoofdstuk tot iets heel groots en tevens tot het sterkste van het hele boek.

Scepsis en progressiviteit

De drie hoofdstukken die volgen, zijn vooral een verdieping van het eerste. In De wereld, Het heil en De verbeelding verdeelt Van Oostrom de enorme schat aan flarden, lange en korte teksten en vertalingen die uit de veertiende eeuw zijn overgeleverd. Een enkele maal valt de auteur door dit verdiepende aspect in herhaling, maar de meeste informatie is nieuw en bijzonder verfrissend.

Vooral de ‘wereldse’ teksten tonen een eeuw die veel minder middeleeuws was dan men denkt. De mij tot nu toe grotendeels onbekende Jan Mandeville heeft, zo blijkt, al bijzonder vroeg in de veertiende eeuw laten optekenen dat het aan de onderkant van de wereld net zo goed wonen was als aan de bovenkant. Chirurgijn Jan Yperman beziet in 1304 de wereld even kritisch en laakt de kwakzalverij des tijds: wie wordt gestoken door een speer moet zich niet laten aderlaten, maar laten hechten, maar van wie het middenrif is getroffen, kan het helen bij voorbaat opgeven. En ook in de gynaecologie toont de man zich wereldser dan men van een veertiende-eeuwse geest zou verwachten: bijzonder plastisch en met een opvallende anatomische kennis van vooral de vrouwelijke genitaliën.

Eenzelfde scepticisme heerst in teksten over Het heil. Het zuivere boete doen lijkt te hebben afgedaan, God vergeeft en priesters zijn maar zelden zuiver op de graat, zo is in veel van de teksten te vinden. Het Nederlandse taalgebied lag hierin overigens zeker niet achter op de rest van Europa, integendeel: een volkstalige Bijbel als die van de (anonieme) Karthuizer van Herne werd in die tijd in geen andere taal gevonden.

Waaraan men was voorbijgegaan

Feit is wel dat veel van de vooral Bijbelse en heilsgerichte teksten weinig literair zijn, eerder informatief. Dat verandert in het vierde hoofdstuk, De Verbeelding. Boerden, kluchten en Abele spelen komen ruim aan bod (grotendeelds afkomstig uit het beroemde Hulthemse handschrift) , en opvallend genoeg besteedt Van Oostrom niet méér aandacht aan bijvoorbeeld een Borchgravinne van Vergi of Lanseloet van Denemerken, dan aan kleinere maar objectief gezien even boeiende spelen en verhalen. Dit nu juist siert Wereld in woorden in hoge mate: aandacht voor die teksten waaraan zoveel lezers anders voorbij zouden zijn gegaan.

Want veel lezers en veel schrijvers ook gaan, op enkele woorden na, aan de veertiende eeuw voorbij. Van Oostrom maakt het, juist ook voor de niet ingewijde lezer, een benaderbare periode. Een periode die ridderliteratuur vervangt door burgerliteratuur, hoofsheid door wereldse betrokkenheid. En een die alleen om de zeldzaam mooi weergegeven miniaturen en illustraties al de moeite waard is.

Bob Hopman is docent Nederlands en redacteur van Recensieweb.nl.

pro-mbooks1 : athenaeum