Recensie: Een geschiedenis van het denken over literatuur

30 november 2015 , door Korneel de Ruiter
| | | |

Laat u niet misleiden: het nieuwe werk van Thomas Vaessens heet weliswaar Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur, maar biedt allesbehalve een compleet overzicht van de Nederlandse literatuur van de afgelopen tweehonderd jaar. Immers, zo stelt Vaessens: literatuurhistorische kennisoverdracht moet op de middelbare school plaatsvinden. Studenten Neerlandistiek, de doelgroep van Vaessens' overzicht, krijgen met Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur wel een geschiedenis van het denken over literatuur, en een instrumentarium om zelf aan de slag te gaan met literaire werken. Door korneel de ruiter.

Reflectie op de moderniteit

Een van de manieren waarop Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur zich onderscheidt van andere literatuurgeschiedenissen is de visie op moderne literatuur die erin naar voren komt: Vaessens beschouwt moderne literatuur in eerste instantie als reflectie op de moderniteit:

'De moderniteit wordt niet alleen gekenmerkt door vooruitgangsdenken, maar ook door scherpe kritiek op dat denken. Zij behelst niet alleen rationalisering, maar ook voortdurend verzet tegen die rationalisering. [...] Het zijn vooral de schrijvers die deze paradoxen blootleggen, gewapend als zij zijn met de literaire middelen die in dit hoofdstuk zo'n belangrijke rol bleken te spelen in de reflectie op de moderniteit. Anders gezegd - en daarmee verwoorden we een basisgedachte van dit boek: gedurende de hele moderne periode zijn we ervan uitgegaan dat literatuur bij uitstek het medium is voor kritische reflectie op de moderniteit. Ze kan de paradoxen van de moderniteit zichtbaar maken zonder deze per se te willen oplossen.'

Vaessens' aanpak vloeit hieruit voort: weinig close reading en veel culturele contextualisering van literatuur. Vaessens zet hiervoor vijf 'frames' uiteen, denkkaders van waaruit literatuur gelezen kan worden als reflectie op de moderniteit. De keuze en volgorde wekken de indruk van een chronologie: romantisch, realistisch, avant-garde, modern en postmodern. Vaessens benadrukt echter continu dat het transhistorische denkkaders betreft, die in een dynamiek met literaire teksten - uit welke periode dan ook - kunnen leiden tot een productieve lezing.

Internationalisering

Elk (transhistorisch) frame wordt helder geïntroduceerd aan de hand van de usual suspects van de betreffende (historische) stroming: het frame van het modernisme wordt uiteraard ingeleid met T.S. Eliot en Matthew Arnold, het realistisch frame met Émile Zola en met Roland Barthes' notie van het werkelijkheidseffect, en het postmoderne frame met Derrida en Lyotard. Elegant vervlecht Vaessens zijn denkkaders met voorbeelden uit literatuur en cultuur. Op de beste momenten is zijn Geschiedenis van de Nederlandse literatuur een mooie verzameling van interpretaties van Nederlandse literaire werken - zowel canoniek als obscuur - binnen een aantal internationale, historische stromingen.

Jammer is het dat Vaessens behoorlijke omwegen nodig heeft om daar te komen. Het aanhalen van organisatiedeskundigen en het Scholieren.com-forum, en een zeer omslachtige poging tot het definiëren van de moderniteit, zorgen ervoor dat er maar weinig plaats overblijft voor het vertellen van de geschiedenis van de Nederlandse literatuur. Dat is niet per se problematisch: van Vaessens is inmiddels bekend dat hij zich graag, enigszins rebels, verzet tegen het idee van een vaste canon van de Nederlandse literatuur.

Zo bezien laat Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur zich beter lezen als een inleiding op de internationale literatuurwetenschap. Het is een dappere poging om de Neerlandistiek samen te voegen met een bredere, internationale praktijk, passend binnen een trend van internationalisering in de Nederlandse letterkunde. Dat wil zeggen:

'De bereidheid Nederlandse literatuur niet alleen als een zichzelf regulerend systeem te zien, maar als een verzameling teksten die zich letterlijk inschrijft in de wereldliteratuur. Maar ook: de bereidheid de studie van de nationale literaturen te integreren in bredere, transdisciplinaire en internationale academische discoursen.'

Het is een nobel streven dat past in wat misschien wel een paradigmawisseling is in de Nederlandse letterkunde. Maar het is de vraag in hoeverre Vaessens' aanpak hier werkelijk aan kan bijdragen. Zijn lezingen van literaire werken zijn toegankelijk, helder, maar ook weinig vernieuwend: Couperus vanuit een realistisch frame, Van Ostaijen vanuit het frame van de avant-garde, veel nieuwe inzichten levert het niet op. Het resultaat is dat de lezer te weinig geprikkeld wordt om de frames zelf te gaan gebruiken als kritische interpretatiekaders. De binaire opposities die Vaessens ophangt aan de stromingen, helpen daarbij niet: ze voelen essentialiserend, en de lijsten en 'woordwolken' die erbij horen, reduceren literaire teksten haast tot woordzoekers.

Historische literatuurwetenschap

De vraag is dan ook: waarom de keuze voor deze transhistorische frames die voortvloeien uit historische stromingen? De huidige selectie maakt het nodeloos ingewikkeld om werken (maatschappij)kritisch te interpreteren. Waarom dus niet de keuze voor de meest dominante kaders in de hedendaagse literatuurwetenschap? Vaessens stipt weliswaar de gender studies af en toe even aan, en plaatst een queer reading van Couperus in het realistische frame. Maar Freud, psychoanalyse en het surrealisme ontbreken helemaal, niet passend binnen de binaire opposities van Vaessens' frames.

Een misschien nog wel pijnlijker hiaat: het postkolonialisme, een van de belangrijkste stromingen binnen het moderne literatuurwetenschappelijke discours, uitstekend toepasbaar op een scala aan Nederlandse schrijvers (al dan niet van allochtone afkomst), en moeiteloos passend binnen Vaessens' beeld van literatuur als reflectie op de moderniteit. Maar Vaessens komt niet verder dan een obligaat naschrift, 'literatuur en diversiteit'. Daar wordt weliswaar Mustafa Stitou besproken, maar theorie, handvatten om zelf verder op onderzoek uit te gaan, ontbreken. Dat is zonde: nu weet Vaessens niet te prikkelen, en daagt zijn werk niet uit om zelf andere teksten kritisch binnen een postkoloniaal discours te lezen. Daardoor blijft Geschiedenis van de Nederlandse literatuur steken bij het vertellen van een verhaal.

'Dit boek probeert een universeel verhaal over literatuur en moderniteit te vertellen,' stelde Vaessens dan ook onlangs in De Groene Amsterdammer. En daar slaagt hij zeer behoorlijk in, ondanks de wijdlopigheid die af en toe het tempo uit zijn betoog haalt. Maar zijn keuze om behalve een geschiedenis van het denken over literatuur, diezelfde geschiedenis ook om te zetten in denkkaders, was misschien té ambitieus. Deze keuze voor historische perioden als interpretatiekaders, en de hieruit voortvloeiende gekunsteldheid van frames en woordwolken, verhinderen dat Geschiedenis van de Nederlandse literatuur in alle ambities slaagt. Desondanks is het werk op zijn beste momenten, als Vaessens zijn frames gebruikt om in vloeiend proza denkers, theorieën en Nederlandse literaire teksten met elkaar te verbinden, een toegankelijke en interessante inleiding in de historische literatuurwetenschap.

Korneel de Ruiter studeert Literatuurwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam en loopt momenteel stage bij Athenaeum.nl.

pro-mbooks1 : athenaeum