Recensie: Enthousiasmerend, deprimerend, verrassend

30 november 2015 , door Helen Westerik
| | | | | | | |

Waar moet je beginnen als je maar over drie Very Short Introductions iets mag schrijven? Er zijn er honderden! Dan maar twee die met mijn vak te maken hebben en een over een dagelijks bezigheid: Film, The Avant-garde en Sleep. Een persoonlijk en verhalend college, een traditioneel informatieve maar weinig vrolijkstemmende inleiding en een verrassende verzameling weetjes – stuk voor stuk nodigen ze uit tot verder kijken en lezen. Slapen komt er nog amper van – en ik weet nu hoe hard ik dat nodig heb. Door helen westerik.

Sterren en het studiosysteem

De Very Short Introduction to Film neemt de lezer mee in een bijna associatieve tocht door zo’n 120 jaar film. Michael Wood bespreekt een aantal belangrijke films en verontschuldigt zich bij voorbaat voor alle films die hij niet noemt of zelfs maar kent. Hij concentreert zich met name op Europese, Amerikaanse en Japanse films, waarmee de herkenbaarheid voor de meeste lezers ook het hoogst zal zijn. En passant wordt er wat filmtheorie behandeld en komen theoretici van Walter Benjamin tot Mary Ann Doane aan bod.

Het gevaar bestaat dat het een oppervlakkig vogelvluchtje wordt waar je niets van opsteekt, maar dat is het zeker niet het geval. In zijn stukje over musicals, bijvoorbeeld, vergelijkt hij Fred Astaire met Gene Kelly. Waar Astaire gemaakt lijkt te zijn voor duetten, schrijft hij:

‘These people belong together not because they like each other or because the script says so, but because they are visibly made for each other – because neither has any imaginable equal except the other’

Maar Kelly herinneren we ons vooral solo:

‘Kely has the support of a strong technical and musical unit at MGM, but he was always at the front of the film, literally and imaginatively, and was constantly thinking of new ways not only to dance, but to dance on film.’

Zo wordt in een paar zinnen het studiosysteem aangetipt en het belang van twee grote sterren geduid.

Uiteindelijk staat alles er ondanks Woods voorbehoud eigenlijk in, maar schrijft hij op zo’n persoonlijke en verhalende manier, dat je niet het idee hebt een college te lezen. En dat past uitstekend bij het onderwerp. Het enthousiasmeert zodat je de lees- en kijklijst in wil duiken.

Niet langer voor de troepen uit

The Avant-garde is traditioneler van opzet en zit boordevol informatie. Aangezien de term gebruikt wordt voor alles wat modern of hip is, duidt David Cottington de term eerst. Historisch gezien komt de term uit de krijgsmacht, het letterlijke voor de troepen vooruit lopen, maar vanaf 1850 kreeg het zijn huidige culturele betekenis.

Cottington beschrijft gedegen de geschiedenis van de moderne kunst, met veel aandacht voor wat meestal aangeduid wordt als de historische avant-garde, de kunst vanaf 1880 tot aan het interbellum. En alles lijkt toen ook wel te zijn uitgevonden. De stroomversnelling die de kunsten doormaakten met het verlaten van het realisme was ongelooflijk.

Ook staat hij stil bij wat de term nu nog kan inhouden. Zijn conclusie is niet vrolijk stemmend:

‘... the cultural avant-garde is thus now, practically speaking, merely the “research and development arm” not only of the “culture industry”, but of consumerism in general.’

Jetlags, littekens en trekvogels

Sleep vond ik het verrassendst. Het feit dat je iets dagelijks doet, maakt je nog geen expert op het gebied, zoveel is me wel duidelijk. Gelukkig sta ik daar niet alleen in, want het boekje betoogt dat ook de wetenschap er nog niet uit is wat het nut is van slaap. Er zijn verschillende evolutionaire theorieën, maar op allemaal is wat af te dingen. Een gangbare is dat slaap het geheugen consolideert. In ieder geval staat vast dat voldoende slaap belangrijk is voor de gezondheid en voor een goed functionerend brein.

Schrijvers Steven W. Lockley en Russell G. Foster illustreren dat met het stukje over jetlags. De interne klok en de slaaphormoonhuishouding lopen dan niet synchroon en het kost het lichaam een aantal dagen om dat weer gelijk te laten lopen. Tot die tijd vertonen hersenen het soort gedrag dat ze in de REM-slaap doen, maar dan wanneer je wakker bent. Gevolg is dat je in feite slaapwandelt, zonder je omgeving echt waar te nemen of te kunnen anticiperen op je omgeving. Ergens op mijn scheenbeen zit een litteken dat deze stelling onderbouwt.

Het zit ook vol met weetjes. Zeezoogdieren slapen met de helft van hun hersenen zodat de andere helft kan zorgen dat ze blijven zwemmen. Nooit bij stil gestaan. Trekvogels slapen bijna niet, vogels die in hun habitat blijven doen dat wel en zijn ook een beetje groggy als ze niet genoeg slapen. Dat haalt allerlei theorieën over het biologische nut van slapen onderuit. Vissen die in een school zwemmen slapen bijna niet. Kennelijk is de school hun ‘collectieve brein’ waarmee ze individueel minder informatie hoeven op te nemen en te verwerken. Dat maakt slaap minder nodig.

Het slaapboekje was het wetenschappelijkste van de drie, en ook het verrassendste. Dankzij Lockley en Foster? Door het dagelijkse onderwerp? Of is een VSI het leukst als je ergens niets van afweet?

De VSI’s zijn een ontzettend leuke manier om in een paar uur je in te lezen in een onderwerp. Ze smaken naar meer. Dus msschien weet ik binnenkort dan ook iets meer over fossielen, deeltjes fysica en hekserij. 

Helen Westerik is rubrieksbeheerder filosofie, film en media bij Athenaeum Boekhandel. Daarnaast schrijft ze over film en kunst.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum