Recensie: Het Rijksmuseum voor thuisblijvers

18 april 2013 , door Esther Wils
| | | | |

Voor iedereen die er niet meer op rekende is het een schitterende meevaller: het Rijksmuseum is weer open. Voor wie de rijen nog even wil vermijden is er het ambitieuze De geschiedenis van Nederland in 100 voorwerpen, het kleine broertje van History of the World in 100 Objects van het British Museum in Londen. Kleiner, maar nog altijd een hele onderneming – misschien zelfs wel des te heikeler omdat het kleinere onderwerp de pretentie van volledigheid dichterbij brengt; wat voor de wereldgeschiedenis een grap lijkt is voor Nederland wellicht het proberen waard.

N.B. De Athenaeum Boekhandel Rijksmuseum is geopend sinds 13 april. U bent van harte welkom.

Bezoekersdilemma: lezen of kijken

Het is een onopgelost probleem, de keuze waarvoor de museumbezoeker wordt gesteld: of zich concentreren op de objecten, of de bordjes met uitleg grondig lezen. Sommige doen misschien beide, maar de inmiddels niet meer uit te roeien audiotours – waarbij de kijker zijn ogen vrij heeft maar wel in een bepaald tempo en een vaste route wordt gedreven – doen vermoeden dat dat een minderheid is. Een boek als De geschiedenis van Nederland in 100 voorwerpen maakt de keuze voor je, aangezien tekst de hoofdmoot uitmaakt van het hapklaar gepresenteerde geheel.

Het voorwerp is vooral aanleiding

De voorwerpen zijn vooral aanleiding voor het vertellen van een geschiedenis in fragmenten – de keuze is zo bepaald dat de vaderlandse historie, inclusief die overzee, zo efficiënt en volledig mogelijk kan worden samengevat. De intens beschaafde manier waarop de voorwerpen zijn gefotografeerd, tegen een zachtgrijze achtergrond (zoals hier het beulszwaard waarmee Oldenbarnevelt onthoofd zou zijn), draagt niet bij aan de historische sensatie; die moet uit de woorden worden gepeurd.

Beulszwaard waarmee Oldenbarnevelt zou zijn onthoofd, anoniem, 1600 - 1625. Uit het Rijksmuseum.

En zo is weliswaar het dilemma opgelost maar de ervaring nog altijd onbevredigend, omdat de lezer zich bewust is van het programma achter de keuze en zich gaat afvragen wat die andere duizenden voorwerpen uit de collectie misschien wel te bieden hadden gehad – of welke belangrijke historische feiten zijn gesneuveld. Het is als met Zomergasten: het resultaat moet wel heel goed zijn wil de kijker zich laten verleiden, met als nadeel dat de chronologische lijn van het boek niet uitnodigt even thee te gaan zetten en verderop weer in te stappen.

Uitdagend door de vragen

Toch is het een prikkelend boek, al was het maar om de vragen die het oproept. Wat waren de criteria bij de keuze? Moest de diversiteit van de collectie worden getoond? De gepresenteerde objecten zijn zeer ongelijksoortig, van gebruiksvoorwerpen, kledingstukken en wapens tot een compleet vliegtuigje en een flink aantal schilderijen, die in deze context eerder als illustratie dan als kunst fungeren. De Nachtwacht is dan niet meer dan context bij 'Het doelgeweer', maar Rembrandts De Staalmeesters roept wel een heel verhaal over de lakenhandel en economisch Amsterdam op, om essayistisch te eindigen:

‘Rembrandt wist in zijn Staalmeesters zowel de losse individualiteit als de plechtige gemeenschappelijkheid vast te leggen, en daarmee de onzichtbare werkelijkheid van alledag die voor hem als inwoner van Amsterdam en van de Republiek misschien wel bijna vanzelf sprak. Ook daarom is dit een meesterwerk.’

De waardijns van het Amsterdamse lakenbereidersgilde, bekend als De staalmeesters, Rembrandt Harmensz. van Rijn, 1662

Andere bekenden: De lijken van Johan en Cornelis de Wit, een witte Rietveldstoel, en het omslagontwerp voor Ik Jan Cremer. Maar het schelpenportret van Drees, gemaakt door een dankbare bejaarde, is ronduit een curiosum.

Schelpenportret van Dr. W. Drees, W.M. Voois, ca. 1960. Uit het Rijksmuseum

Schoonheid lijkt geen maatstaf te zijn geweest – het schilderij van de Nieuwe Mens zoals het socialisme die aan het begin twintigste eeuw voor zich zag is uitgesproken lelijk. Eva Besnyö’s foto van gebombardeerd Rotterdam, met een aandoenlijk molentje dat overeind is blijven staan, is juist ongemakkelijk esthetisch, net als die van Willem Diepraam, van de kroningsrellen op 30 april 1980.

Indië

En wat ontbreekt er? Ik heb de afdeling waarin ik een beetje thuis ben, de koloniale geschiedenis, wat beter bekeken en me vergaapt aan de klok die in het Behouden Huis na een aantal maanden stil bleef staan – wat zal de schrik die mannen om het hart zijn geslagen! – maar die toch bewaard is gebleven en via omzwervingen in het Rijks terecht is gekomen.

Klok, anoniem, ca. 1590 - ca. 1596. Uit het Rijksmuseum

Maar ik heb me geërgerd aan de ongelukkige manier waarop de Nederlanders van Indonesisch-Europese afkomst aan de orde komen. Onderstaand citaat (bij onderstaande 'Javaan met motor') is een van de zeldzame passages waarin zij figureren:

‘Een groeiend aantal Nederlanders koos voor een toekomst in Indië en er kwamen steeds meer mannen en vrouwen die – min of meer als gevolg hiervan – van gemengde bloede waren, “Indisch” waren. Later zou men de decennia rond de eeuwwisseling [rond 1900] als “tempo doeloe” aanmerken, een “goede oude tijd” waarnaar men vaak hevig kon terugverlangen. Maar binnen die koloniale samenleving bleven de afstanden tussen de bevolkingsgroepen groot. De verschillen waren immens en dat maakte vooral de positie van nakomelingen uit gemengde relaties vaak lastig. Ze dreigden nogal eens tussen wal en schip te vallen en noch door de Europeanen noch door de inlanders volledig te worden geaccepteerd.’

Dat is van een onhandig geformuleerd (‘min of meer als gevolg hiervan’ ?) en clichématig simplisme, en bovendien al lang achterhaald. Een studie als De oude Indische wereld, 1500-1920 laat overtuigend zien hoezeer indofamilies al veel eerder in de geschiedenis ook, en vaak zelfs bepalend, onderdeel uitmaakten van de koloniale bovenlaag.

Beeld gemaakt door M.J. Rien Hack van een Javaan in kleermakerszit met bewondering kijkend naar een motorblok, de bronsmotor van de firma Lindeteves-Stokvis, 1914, Marinus Johannes Hack, ca. 1913. Uit het Rijksmuseum.

Waar het de Tweede Wereldoorlog betreft ontbreken de Indische Nederlanders en de Molukkers, in de naoorlogse periode - waarin ze zich met honderdduizenden in Nederland vestigden - moeten ze het met een bijzin doen. Het multiculturele aspect wordt geïllustreerd met een tegelplateau waarop Marokkanen centraal staan.

Ook andere ‘minderheden’ zullen wel wat te klagen hebben; ik kan me niet voorstellen dat veel homo’s blij zijn met de keuze van een obsceen halssieraad als ijkpunt voor de homo-emancipatie.

Het opstellen van een canon is een waagstuk, net als het kiezen uit zo’n rijke collectie als die van het Rijksmuseum. Auteur Gijs van der Ham, senior conservator van het Rijksmuseum en verantwoordelijk voor de collecties penningen & munten en maten & gewichten, wordt op de website van het museum als uitgesproken generalist aangeduid. Dat was bij het samenstellen van dit boek ongetwijfeld een voorwaarde, en zowel een voor- als een nadeel. Zijn boek is als een geslaagde versie van Zomergasten: veel moois te ontdekken, een boel te leren en ook wat te mopperen.

Esther Wils is redacteur en redactiesecretaris van De Gids.

Het beeldmateriaal bij deze recensie is ontleend aan de rijke website van het Rijksmuseum, Rijksmuseum.nl.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum