Recensie: Hoe vertel je sociale en economische geschiedenis?

30 november 2015 , door Joop Hopster
| | | | | | |

Twee zeer verschillende boeken over duizend jaar sociale en economische geschiedenis: het ene chronologisch en met Nederland centraal, het andere meer thematisch en internationaal vergelijkend. Dit voorjaar verscheen Maarten Prak en Jan Luiten van Zanden, Nederland en het poldermodel. Sociaal-economische geschiedenis van Nederland, 1000-2000, twee jaar geleden al verscheen Karel Davids en Marjolein 't Hart (red.), De wereld & Nederland, met dezelfde ondertitel. Ze roepen de vraag op hoe je de sociale en economische geschiedenis eigenlijk het best kunt vertellen. Over anachronistische termen, tabellen, vergelijkingen en noten. Door joop hopster.

De Utrechtse hoogleraren Maarten Prak en Jan Luiten van Zanden schreven met Nederland en het poldermodel alweer het zesde deel in de reeks ‘Algemene geschiedenis van Nederland’ van uitgeverij Bert Bakker. Nederland en het poldermodel beschrijft niet een ‘korte’ periode (zoals bijvoorbeeld Metropolen aan de Noordzee over 1100-1560 of De last van veel geluk over 1555-1702), maar vormt een apart deel over duizend jaar sociaal-economische geschiedenis (zoals er ook aparte delen zijn over de geschiedenis van Nederland overzee: Rijk aan de rand van de wereld over 1600-1800 en Zo ver de wereld strekt over 1800-heden).

I. Sociale en economische geschiedenis chronologisch verteld

Nederland en het poldermodel is een chronologisch verhaal over de economische en sociale geschiedenis van Nederland. Het schetst de geschiedenis van een gebied dat aanvankelijk aan de rand van de beschaving lag. Mede door het ontbreken van een sterk centraal gezag kon een bijzonder type samenleving ontstaan, met al vroeg een hoge urbanisatiegraad. Deze relatief sterke invloed van de steden zou eeuwenlang kenmerkend blijven en aan de basis liggen van de Gouden Eeuw en het ontstaan van de Republiek.

Ook daarna bleef het land welvarend, al werd die welvaart relatief minder groot. Na de centralisatie van de Bataafs-Franse tijd en onder koning Willem I kreeg langzaamaan de ‘overlegeconomie’ weer meer vorm, uitmondend in de verzorgingsstaat van de tweede helft van de twintigste eeuw. (Sorry: Deze samenvatting doet het boek natuurlijk enorm tekort, maar vat maar eens 1000 jaar en 300 pagina’s samen in enkele regels.)

Nederland zelf staat in dit boek erg centraal, en daarbinnen speelt Holland een grote rol als motor van de economische groei en sociaal-economische ontwikkelingen vanaf de late Middeleeuwen. Dat is niet erg verbazingwekkend, omdat de invloed en het bijzondere karakter van de ontwikkelingen in Holland zo’n grote stempel drukten op wat de Gouden Eeuw zou gaan heten – en omdat de erfenis van die Gouden Eeuw nog lang heeft voortgeduurd. De auteurs nemen echter niet erg uitgebreid de ruimte om de ontwikkelingen in Nederland in internationaal perspectief te plaatsen. Dit leidt ertoe dat je soms het gevoel krijgt dat Nederland wel erg uniek, welvarend en ideaal was.

Poldermodel en andere anachronistische termen

De term ‘poldermodel’ dateert uit de jaren negentig en wordt doorgaans gebruikt om de specifiek Nederlandse overlegeconomie mee te typeren (sinds, laten we zeggen, het akkoord van Wassenaar van 1982). Is die term dan bruikbaar om het verleden aan op te hangen – laat staan een geschiedenis van duizend jaar? Prak en Van Zanden vinden van wel, omdat ze de term minder nauw opvatten. Onder ‘poldermodel’ verstaan ze ‘een samenlevingsvorm waarin maatschappelijke groepen in georganiseerd verband optreden (‘maatschappelijk middenveld’) en de politieke besluitvorming veel ruimte biedt voor de compromissen die uit onderhandelingen tussen deze groepen resulteren’.

Het boek grossiert in termen als ‘poldermodel’, ‘maatschappelijk middenveld’, ‘kenniseconomie’ en ‘zzp’ers’, die je anachronistisch kunt noemen. Je kunt ze ook zien als hedendaagse terminologie voor praktijken die van langer geleden dateren. Prak en Van Zanden halen bijvoorbeeld Albertus van Metz aan, een monnik die in 1015 ons land bezocht en beschrijft hoe kooplieden in Tiel een vereniging hadden die feestmalen organiseerde en bepaalde voorrechten genoot (zoals eigen rechtspraak, die afweek van het geldende kerkelijke recht). Prak en Van Zanden noemen dit het ‘eerste koopliedengilde uit de Nederlandse geschiedenis’.

Je kunt natuurlijk bezwaar hebben tegen anachronismen, maar dit voorbeeld is wel goed gekozen om een aantal wezenlijke kenmerken van de feodale Middeleeuwse samenleving aan op te hangen.

Lofzang op een relatief egalitaire samenleving

Al lezend voel je dat de auteurs wel geporteerd zijn van het idee dat een samenleving waarin grote groepen burgers enige zeggenschap hebben in het bestuur een samenleving oplevert zonder al te extreme sociale en politieke ongelijkheid, en waarin deze burgers gemiddeld genomen erg gelukkig zijn – en welvarend bovendien.

Het ‘poldermodel’ heeft duidelijk hun sympathie. Ze sluiten af met een SCP-rapport (De sociale staat van Nederland 2011), waaruit ze een aantal conclusies in eigen woorden weergeven:

‘Qua tevredenheid met het leven behoort Nederland tot een afgetekende Europese kopgroep die verder geheel bestaat uit de Scandinavische landen […] Nederland en de Scandinavische landen behoren niet alleen tot de meest welvarende en en tevreden naties in Europa, ze zijn ook de meest ‘inclusieve’ […] Sport en muziek, kerk of politiek, het wordt in Nederland bij voorkeur in georganiseerd verband beoefend […] En laten dat nu net weer de landen zijn waar de tevredenheid met het leven ook het grootst is, en de economie goed presteert.’

II. Sociale en economische geschiedenis vergelijkend en thematisch verteld

Karel Davids en Marjolein ’t Hart hanteren in De wereld & Nederland (zie ook www.dewereldennederland.nl) veel meer een vergelijkend perspectief. Hoe verhouden de ontwikkelingen in Nederland zich tot die in andere landen? In hoeverre voltrokken ontwikkelingen hier zich anders of eerder/later in de tijd dan elders – en waarom? Hun boek is ook veel theoretischer dan Nederland en het poldermodel: theoretici als Bourdieu, Marx, Foucault, Tilly, Habermas en Wallerstein komen aan de orde.

De wereld & Nederland is hoofdzakelijk thematisch opgebouwd. Binnen een chronologische tweedeling (1000-1800 resp. 1800-heden, ofwel vóór en ná de Great Divergence) zijn er steeds drie thematische hoofstukken, over de thema’s inkomen (vooral over de economie), macht (bestuur, democratisering) en omgaan met de risico’s van het bestaan (ziekte, werkloosheid, welvaartsstaat). Dit zorgt voor een inhoudelijke afbakening, die binnen de hoofdstukken goed werkt. Voor het boek als geheel levert dit echter nogal wat herhaling op van gebeurtenissen en ontwikkelingen in verschillende hoofdstukken. Of dit nou de ideale manier is om een overzicht te krijgen? Er staat veel interessants in dit boek, maar als samenhangend verhaal beklijft het niet zo makkelijk.

Prettig ontnuchterend
Het vergelijkende perspectief biedt een welkom tegenwicht bij het meer verhalende boek van Prak & Van Zanden. Wanneer Nederland en het poldermodel enthousiast heeft uitgeweid over de snelle economische groei en de structurele transformatie van de economie van Holland in de periode 1350-1500 is het prettig ontnuchterend om in De wereld & Nederland te lezen:

‘Omstreeks 1500  bedroeg het aandeel van Azië in de totale productie in de wereld ongeveer 65 procent, terwijl dat van West-Europa niet hoger reikte dan 18 procent. Azië  telde ook een veel grotere bevolking (zie hoofdstuk 1). De productiviteit van de natte rijstbouw stelde eeuwenlang alles in de schaduw wat in de landbouw in Europa werd gepresteerd.’

Cijfers en tabellen!

Mooi aan De wereld & Nederland (voor wie ervan houdt – en dat doe ik in ieder geval) is het veelvuldige gebruik van cijfers en tabellen. Zo smul ik van tabellen als die op pagina 309 (‘Aantal gevangenen op 100.000 inwoners in een aantal Europese landen en de Verenigde Staten, 1950-2007’), waaruit blijkt dat Nederland tot eind jaren negentig relatief veel minder gevangenen kende dan andere landen, terwijl we sinds die tijd bovengemiddeld scoren. Tabellen kunnen ook heel geruststellend zijn, zoals wanneer blijkt dat het werkloosheidspercentage tijdens de huidige crisis (ca. zes procent) ver achterblijft bij dat tijdens de crises van de jaren tachtig (tot boven de tien procent) of de jaren dertig (zelfs meer dan zestien procent). Al weten we natuurlijk niet wat er nog komen gaat de komende jaren.

Europa, de VS en China

Hoewel De wereld & Nederland een sterke nadruk legt op internationale vergelijking en vergelijking in de tijd, blijkt in de praktijk dat de meeste vergelijkingen worden getrokken tussen Europese landen, de Verenigde Staten en China (India, Canada, Zuid-Amerikaanse en Afrikaanse landen komen ook wel eens voor, maar minder frequent). Dat levert dus, ondanks vele interessante vergelijkingen, het gevoel op dat we nog lang niet alles weten wat we zouden willen. Ongetwijfeld is de oorzaak er mede in gelegen dat we nu eenmaal niet alle betrouwbare cijfers hebben die we zouden willen hebben.

Geen noten

Opvallend is dat De wereld & Nederland geen noten bevat. Er is wel een literatuurlijst (en op www.dewereldennederland.nl/literatuur.php zelfs een uitgebreide literatuurlijst per hoofdstuk), maar noten ontbreken. Wanneer in hoofdstuk twee de marxist Robert Brenner behandeld wordt, vind ik geen noten die me naar zijn werk leiden, maar ook in de inhoudsopgave van het boek komt hij niet voor; op de website vind ik in de uitgebreide literatuurlijst alleen een artikel dat hij met iemand anders samen schreef – en ik moet dan maar aannemen dat de tekst in het boek naar dat artikel verwijst. Noten hadden niet misstaan in een boek met deze ambitie.

III. Waarom sociale en economische geschiedenis eigenlijk apart behandelen?

 

Politieke gebeurtenissen hebben vaak een grote of acute invloed op sociale en economische ontwikkelingen. Zo kun je denken aan de val van Antwerpen (1585), het rampjaar (1672), de Bataafs-Franse tijd (1798-1815), de beide wereldoorlogen of de eerste oliecrisis (1973). Dit soort gebeurtenissen komen we dan ook geregeld tegen in beide boeken. Toch lijken deze politieke gebeurtenissen in beide boeken bijna van buitenaf te komen, alsof ze niet echt deel uitmaken van de sociale en economische geschiedenis die deze boeken vertellen. Zouden wij, lezers, niet gebaat zijn bij een meer samenhangende vertelling?

Voor De wereld & Nederland geldt deze vraag niet zozeer, dat boek is primair geschreven voor studenten die over dit onderwerp college krijgen. Maar voor de reeks ‘Algemene geschiedenis van Nederland’ dringt de vraag zich op: hoe kun je de geschiedenis van Nederland het best vertellen? Aparte delen over de overzeese gebiedsdelen en over sociale en economische geschiedenis, zoals de reeks nu heeft? Moet dan ook vrouwengeschiedenis in een apart boek behandeld worden, of ideeëngeschiedenis of milieugeschiedenis?

Dat zou wel erg veel delen opleveren in de reeks, en draagt bepaald niet bij aan het idee dat al die verschillende onderwerpen nou eenmaal met elkaar samenhangen. Waarom dan sociale en economische geschiedenis wél in een apart deel in deze reeks behandelen? Zou dat niet in al die andere delen (zoals In de marge van de beschaving, Metropolen aan de Noordzee of De last van veel geluk) verwerkt moeten zitten? Kan de reeks niet beter bestaan uit chronologische delen die allemaal zo goed mogelijk alle aspecten van de geschiedenis samen behandelen?

Tussen droom en daad...

Misschien is het antwoord wel hoofdzakelijk praktisch van aard: het is vast eenvoudiger om experts te vinden die een deel willen schrijven over hun eigen vakgebied, en sociale en economische geschiedenis is nu eenmaal een eigen tak van geschiedwetenschap. Zo blijft er altijd wat te wensen over. Dit laat echter onverlet dat er in beide boeken veel te leren en te genieten valt – en al helemaal door ze naast elkaar te lezen.

Joop Hopster is werkzaam bij Athenaeum Boekhandel als rubrieksbeheerder Geschiedenis en Politiek.

pro-mbooks1 : athenaeum