Recensie: Hoedje van papier

30 november 2015 , door Marja Pruis
| | | | |

Later vandaag in De Groene Amsterdammer, nu al te lezen op Athenaeum.nl: Laia Fàbregas, Gele dagen: 'Het lijkt een schot voor open doel, maar het is precies hetgeen van Gele dagen gezegd kan worden: een en al mysterie en onvoltooide verhalen.'

Athenaeum Boekhandel en De Groene Amsterdammer werken samen, bijvoorbeeld in boekverkoop en een gezamenlijke bijlage.

De meest authentieke reden om te beginnen met schrijven is de behoefte een mysterie op te lossen, zegt een van de hoofdpersonages in de nieuwe roman van Laia Fàbregas, Gele dagen. Hij voegt eraan toe: niet een mysterie dat de auteur voor de lezer achterhoudt, maar een mysterie dat de auteur zelf nog moet oplossen.

Fàbregas, de van oorsprong Catalaanse schrijfster die in 2007 in het Nederlands debuteerde met de roman Het meisje met de negen vingers‘heeft’ iets met mysteries. Haar vorige roman, Landen (2010), leunde sterk op het oplossen van raadsels, een beetje te sterk naar mijn smaak. Juist omdat ze zulke oorspronkelijke verhaallijnen bijeen wist te brengen, met ‘echte’ mensen behept met hun geschiedenis en eigenaardigheid, vond ik het jammer dat er zoveel energie ging zitten in het afwikkelen van een uiteindelijk tamelijk ijl plot. Er was echter ook iets in haar proza, een intensiteit waarmee ze een wereld probeerde neer te zetten, wat mij aansprak. Ik vond dat ze er goed in slaagde de ingehouden hartstocht van haar personages een tragische dimensie te geven, door ze te laten snakken naar de aandacht van een verloren jeugdliefde bijvoorbeeld, of een toevallige passant. Alle reden om benieuwd te zijn naar haar volgende stappen.

In Gele dagen hanteert ze net als in haar vorige roman een wisselend ‘hij’-‘zij’-vertel­perspectief, zij het dat nu van meet af aan duidelijk is hoe de vertellers met elkaar zijn verbonden: Sira en Nil zijn broer en zus. Het mysterie waarom deze roman draait, lijkt aanvankelijk dat broer Nil verdwenen is. In het eerste deel van het boek blikt Sira terug op haar jeugd, en haar fascinatie voor de colla castellera, een club mensen die volgens Catalaanse traditie menselijke torens bouwt.

Sowieso is dit een volledig Catalaanse roman, hij gaat over Catalaanse mensen en speelt zich af in Catalonië. Op zich misschien niet relevant, maar ik vroeg me gaandeweg wel af waarom Fàbregas in het Nederlands schrijft, of haar stijl er niet bij gebaat is in haar moedertaal te schrijven. Thematiek, compositie, verhaal­lijnen, in alles ademt het werk van Fàbregas een grote literaire ambitie, maar het lijkt alsof haar taal haar danig in de steek laat. Zo is er wat verteltoon betreft hoegenaamd geen verschil tussen het Sira- en het Nil-perspectief. In beide ­gevallen rijgen dagelijks taalgebruik en etherische bespiegelingen zich aaneen, gelardeerd met onhandige cliffhangers (‘En dat denk ik nu nog steeds, ondanks alles wat erna is gebeurd’) en welzijnsjargon (‘Ik dacht dat ik door afstand te nemen alles sneller een plek zou kunnen geven’).

De broer wordt overigens snel gevonden. Hij blijkt het ouderlijk huis te zijn ontvlucht, omdat hij niet langer bestand was tegen de leugens waarin zijn ouders zijn veel jongere zus gevangen hielden. De gemeenschappelijke achtergrond van broer en zus wordt, toe maar, tot ‘rampgebied’ verklaard. ‘Ons gezin was net een toneelstuk waarin mijn ouders de hoofdrol speelden, en Sira en ik slechts een bijrol, terwijl we in geen enkele scène samen voorkwamen.’

Een van de trauma’s was dat de moeder geregeld deed alsof ze voor haar werk op reis moest, maar er in werkelijkheid een minnaar op na hield. Zowel broer als zus loopt tikken op, figuurlijk dan. Nil gaat schrijven, onder pseudoniem, Sira probeert actrice te worden, en heeft een ongelukkig liefdesleven.

Het is overigens best een prestatie om Gele dagen op deze manier proberen te vangen in een logische verhaallijn. Nu is logica ook weer zo wat, maar deze roman gaat langzaam maar zeker ten onder in grootse vaagheden, kosmische hoogdravendheid en al te veel zijpaden. Wat Gele dagen opbreekt, is een gebrek aan chronologie, ordening, urgentie.

Des te meer wordt er aan grote thema’s overhoop gehaald – vriendschap, plagiaat, liefde, kunst, verraad – maar alles op papieren debiteerniveau. De broer raakt op een gegeven moment in de ban van een schrijfster die zich alleen in het openbaar vertoont met haar hoofd verborgen in een lampenkap. Deze Cecília Sicília heeft afgezien daarvan nog een probleem: ze weet eigenlijk niet waarover ze moest schrijven. ‘Haar leven was een en al mysterie en onvoltooide verhalen.’

Het lijkt een schot voor open doel, maar het is precies hetgeen van Gele dagen gezegd kan worden: een en al mysterie en onvoltooide verhalen. Kikkers spelen bijvoorbeeld een grote rol, apocalyptische kikkers nog wel. En duikers, ook. De eerste liefde van Sira is een duiker, terwijl zijzelf ervan hield steeds hoger te komen (in die menselijke torens bijvoorbeeld). In lange ademloze zinnen wordt gepoogd iets van het liefdesmysterie te benaderen (‘allebei waren we toe­gewijd aan een grenzeloze natuurlijke ruimte die alle kinderen van de wereld in hun tekeningen blauw kleuren, terwijl we wisten dat zowel de hemel als de zee oneindig veel kleuren kan hebben’), maar in concreto lees je een indicatieve samenvatting.

Gele dagen eindigt in onmachtige meta-taal, met het boek dat de broer geschreven blijkt te hebben, voor haar, als de verteller van hun ­beider levens. Eindelijk begrijpt ze hem, ‘hoe het nieuwe land hem had omarmd en hem de mogelijkheid had gegeven om weer te leven zonder zich voor iets te verschuilen.’ De typografie van de laatste pagina’s duidt op diepe emotionaliteit, net als de geladen toon – ‘Pas toen realiseerde ze zich dat alles gelogen was. (…) Dat de hemel alleen in de zomer blauw is’ – en ik sluit niet uit dat de schrijfster via haar personages het mysterie voor zichzelf heeft opgelost. Ze is alleen vergeten dit inzicht ook aan de lezer te open­baren.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum