Recensie: Kapuscinski wordt niet gespaard

13 juli 2015 , door Lodewijk Brunt
| | | | | | |

Lulu, het Japanse hondje van Zijne Doorluchtige Majesteit Haile Selassie, keizer van Ethiopië, sliep in bed. Tijdens plechtige staatsaangelegenheden pieste het beest op het schoeisel van hofdignitarissen. Wie het overkwam, mocht zelfs niet met de ogen knipperen. Ryszard Kapuscinski heeft Lulu vereeuwigd in zijn boek The Emperor. Maar in zijn zojuist in het Nederlands verschenen biografie van de in 2007 overleden Poolse journalist, suggereert Artur Domoslawski dat het wildplassende hondje misschien nooit heeft bestaan. In de biografie staat de spanning tussen feit en fictie centraal

Tweede geboorte

Ik kan me nog levendig herinneren dat ik Kapuscinski’s The Emperor dertig jaar geleden las. Nooit eerder had ik zo’n indringende en ontluisterende beschrijving van een dictator in handen gehad, een analyse van het doen en laten van iemand met absolute macht over leven en dood. De keizer die niemand ooit verstond maar wiens gebrabbel werd opgetekend door de slaafse Minister van de Pen. Op die manier kon Zijne Sublieme Majesteit altijd buiten schot blijven als er harde maatregelen moesten worden afgekondigd: de Minister van de Pen kreeg van alles de schuld. Verbijsterend. En wie was Ryszard Kapuscinski? Hij had een meesterwerk geschreven, maar buiten Polen was zijn naam volstrekt onbekend.

In Domoslawski’s biografie is veel ruimte besteed aan de internationale ‘ontdekking’ van Kapuscinski, zijn ‘tweede geboorte’ zoals de biograaf het noemt. Het is een toevalstreffer. De Engelse vertaling komt in handen van Helen Wolff die grote Europese schrijvers uitgeeft bij Harcourt Brace Janovich in New York. De vertaler was getipt door zijn Poolse vrouw. In Polen is de auteur dan al bekend, als correspondent van het Poolse persbureau PAP versloeg hij vele dramatische gebeurtenissen in de wereld.

Hij maakte meer dan twintig revoluties, staatsgrepen en opstanden van nabij mee, vooral in Afrika, later ook in Latijns-Amerika. Voor lezers achter het IJzeren Gordijn was zijn werk een van de weinige vensters op de roerige ‘Derde Wereld’. In zijn werk gaat het over Haile Selassie, ten val gebracht door de linksige legerleider Haile Mariam Mengistu, over Patrice Lumumba, Fidel Castro en Che Guevara, sjah Mohammed Reza Pahlavi, Salvador Allende, Idi Amin. Legendarische namen uit een legendarische periode in de wereldgeschiedenis, door Kapuscinski weergaloos beschreven in verslagen die zowel journalistiek als literair overal bovenuit steken.

Politieke spagaten

Domoslawski analyseert de politieke spagaten waarin Kapuscinski zich herhaaldelijk bevindt. Hij is een trouw lid van de Poolse communistische partij maar kan zijn bewondering voor opstandelingen als Che Guevara, wiens dagboeken hij in het Pools had willen vertalen, niet altijd onderdrukken en dat is riskant: de gestaalde partijkaders uit het Oostblok hebben weinig op met zulke ‘avonturiers’ en ‘vrijbuiters’. Maar de biograaf laat zien dat Kapuscinski altijd goede vrienden aan de top heeft gehad, hoge pieten die hem de hand boven het hoofd hielden. Ook bij de geheime dienst, waar hij soms hand- en spandiensten voor verrichtte.

Faction of fiction?

Kapuscinski heeft moeten schipperen om zich staande te houden. Hij sprak aanvankelijk geen Engels, Spaans, Portugees, Frans en geen enkele inheemse Afrikaanse taal. Weinig veelbelovend als je er als jonge, onervaren journalist op uitgestuurd wordt, maar hij heeft zich door harde zelfstudie uiteindelijk steeds weten te redden. Geld had hij ook al niet, het Poolse persbureau betaalde hem een hongerloontje.

Maar belangrijker voor hem was de strijd om zijn integriteit en reputatie. Kapuscinski was een vertegenwoordiger van de ‘nieuwe journalistiek’: het toepassen van literaire middelen bij een documentair verslag. In hoeverre mag je de werkelijkheid naar je hand zetten? Schrijf je als journalist ‘faction’ of ‘fiction’? Critici hebben erop gewezen dat Lulu niet kán hebben bestaan en dat Kapuscinski dit uit zijn duim heeft gezogen. Maar het valt niet meer te controleren en iedereen zal moeten toegeven: door het keizerlijke hondje krijgt het verhaal een bijzondere lading.

De spanning tussen feit en fictie is het centrale thema van de biografie en het moet gezegd, de biograaf gaat weinig zachtzinnig te werk en spaart Kapuscinski niet. Vooral zijn zelfcensuur bij de Engelse vertaling van het boek over de sjah van Iran zal blijven hangen als een smet: hij heeft vijftien pagina’s over de bemoeienissen van de CIA weggemoffeld uit angst dat zijn eigen connecties met de Poolse geheime dienst zouden worden geopenbaard.

De biograaf en zijn onderwerp hebben elkaar goed gekend en waren bevriend toen Kapuscinski overleed. Af en toe dacht ik: met zulke vrienden heb je geen vijanden meer nodig. Maar iemand als Kapuscinski verdient geen strooplikker, zijn leven en werk zijn veel te interessant om als kleffe koek te worden weggezet. Dat heeft Domoslawski, zelf journalist, overtuigend laten zien.

Lodewijk Brunt is stadssocioloog.

pro-mbooks1 : athenaeum