Recensie: Noten kraken

30 november 2015 , door Elmer Schönberger
| | |

Composing Dissent heet het boek van de Engelse musicoloog Robert Adlington en dat is precies waar het in Avant-Garde Music in 1960s Amsterdam, zoals de ondertitel luidt, om draait. Ze waren het er niet mee eens, de nieuwlichters van toen. De wereld veranderde en de muziek moest mee veranderen. Hedendaags en progressief, luidde het devies, en later ook: geëngageerd. Alles moest op de schop, niet alleen de muzikale taal maar ook de nog voorloorlogse uitvoeringspraktijk, met als hoogste troef het klassieke symfonieorkest en als boegbeeld het Concertgebouworkest. De rest is algemeen bekende muziekgeschiedenis. Door elmer schönberger.

De Zaak Maderna, de Notenkrakeractie, de aan Che Guevara opgedragen opera Reconstructie, en de verbeelding aan de macht. De orkesten bleken in laatste instantie onneembaar, dus werd er ingezet op een 'alternatieve' muziekpraktijk, die uiteindelijk resulteerde in de, ook internationaal, veelgeroemde ensemblecultuur, met als kroonjuwelen Asko Ensemble, Schönberg Ensemble (tegenwoordig Asko|Schönberg), het Nederlands Blazers Ensemble en een eigen Muziekgebouw aan 't IJ.

Het voorlopig laatste hoofdstuk is de geleidelijke ontmanteling van deze cultuur, met dank aan de gedoogpartner PVV in het kabinet Rutte I. Voor toekomstige onderzoekers van het Nederlandse muziekleven, zo memoreert Adlington in zijn inleiding, zal het na de stopzetting van de overheidssubsidies aan Muziekcentrum Nederland, het Nederlands Muziek Instituut en het Theater Instituut Nederland 'een stuk lastiger zijn om de buitengewone muziekcultuur van Nederland te bestuderen'. Bent u daar nog, Den Haag?

De fictie van een succesverhaal

Het is goed om zoiets uit de mond van een belangeloze buitenstaander te horen, iemand van een aanzienlijk jongere generatie ook, die boven de historische partijen staat en zonder verborgen cultuurpolitieke agenda te werk gaat. Adlington heeft een scherp oog voor de grens die historische feiten scheidt van mythologie en jongensboekenromantiek. Als uit zijn boek één ding duidelijk wordt, is het dat de 'jaren zestig' in de muziek niet helemaal samenvalt met het rechtlijnige succesverhaal dat we ervan gemaakt hebben.

De nieuwe muziek mag aan het langste eind getrokken hebben, maar dat ging niet zonder het nodige intellectuele zelfbedrog, zonder woorden en daden vol contradicties en ambiguïteiten, kortom, niet zonder retoriek, propaganda en het nodige geblaat. Voordat de triomftocht door en langs de instituties kon beginnen, moesten er, zowel aan de kant van de 'reactie' als die van de 'vooruitgang', heel wat gaatjes met praatjes gevuld worden.

De klinkende muziek die het doorslaggevende bewijs voor het artistieke gelijk van de avant-garde moest leveren, liet nog tot midden jaren zeventig op zich wachten. Canto general van Peter Schat dateert uit 1974, De Staat van Louis Andriessen (waaraan Adlington in 2004 al een complete monografie wijdde) uit 1976. De jaren-zestig-composities die Adlington behandelt, zoals het ooit geruchtmakende Interpolations van Jan van Vlijmen en het militante On Escalation van Peter Schat, hebben hun plicht gedaan en liggen stilletjes tot voetnoten te vergaan.

Innerlijke tegenspraken

Adlingtons boek begint in 1961 bij Schats 'totaaltheater' Labyrint en eindigt in 1971 met Volkslied van Andriessen. 'Situatie', 'Vernieuwing', 'Anarchie', 'Participatie', 'Politiek', 'Zelfbeheer' en 'Volksmuziek' luiden de programmatische (Nederlandse!) hoofdstuktitels. Samen met de Engelse ondertitels - met als fraaiste: 'On the Impossibility of Saying Nothing in 1968' - vormen ze een samenvatting van een op het overdadige af gedetailleerd betoog. Onder verwijzing naar de meest obscure krantenartikelen, notulen, pamfletten en ambtelijke stukken wordt uit de doeken gedaan hoe de Nederlandse avant-garde haar opvattingen aan de snel veranderende sociale agenda's probeerde aan te passen, iets wat aanvankelijk beter in woord en geschrift dan op de notenbalken lukte.

Welwillend sloten de Notenkrakers cum suis de ogen voor hun langdurige onvermogen esthetische en sociale ambities met elkaar in overeenstemming te brengen. Muziek, zei Peter Schat over Labyrint, had weliswaar geen inhoud, maar juist (altijd weer het toverwoord juist!) door het ontbreken hiervan kon de creativiteit van de luisteraar de vrije loop nemen. Autoriteit werd ter discussie gesteld, maar de componist bleef baas in eigen noten. Participatie graag, maar uitsluitend binnen nauwkeurig voorgeschreven kaders. Iedereen creatief, maar popmuziek kon je echt niet serieus nemen. Met een zekere wellust legt Adlington dit soort innerlijke tegenspraken bloot.

Obsessive micromanagement

One Way van Jos Kunst – een stuk geschreven in opdracht van de toenmalige Matinee op de Vrije Zaterdag (VARA, arbeiders!) ­– mocht gaan over ‘“the relation of men to men,” in a manner that Kunst likens to “an anarcho-syndicalist model”’ en over een ‘“sort of revolution,” one concerning “the relationship between men and things”’, maar het subversieve potentieel van de nootjes stond niet toe dat de individuele musici ook maar de minste ruimte voor eigen initiatief werd gegund. De partituur, stelt Adlington nuchter vast, was ‘a formidable example of the kind of “obsessive micromanagement” of performers in which postwar avant-garde music frequently excelled’.

Academische atleet

Een fijn leesboek zou ik Composing Dissent toch niet durven noemen, maar dat heeft meer met de vorm dan met de inhoud te maken. Grootste bezwaar is het academische euvel der overcompleetheid. Om te beginnen is er die malle wetenschappelijke gewoonte om alles drie keer te vertellen: 1. wat de schrijver in het hiernavolgende zal betogen, 2. het eigenlijk betoog, 3. wat de schrijver in het voorafgaande betoogd heeft. Ook het voortdurend vooruit- en terugwijzen naar latere en eerdere hoofdstukken stelt het geduld danig op de proef.

Intussen sta ik stijf van bewondering voor de stamina van deze Engelsman, die zich als een onverzadigbare boekenworm een weg knaagt door een bibliotheek van vele honderden titels, waaronder karrenvrachten vergeeld drukwerk van grotendeels efemeer karakter, geschreven in een afwisselend ambtelijk, politiek(erig) en propagandistisch dieventaaltje. En dan de gretigheid waarmee hij uit deze grauwe overvloed citeert, als gold het de verzamelde werken van Shakespeare. Dat van al die citaten de oorspronkelijke Nederlandse tekst ontbreekt, zou vaderlandse musicologen die in Adlingtons voetsporen treden nog wel eens in de problemen kunnen brengen. Hoe bijvoorbeeld Jos Kunst het exact in het Nederlands heeft geformuleerd, durf ik niet te zeggen. Daar staat tegenover dat als Adlington het woord ‘klootjesvolk’ gebruikt, er geen misverstand mogelijk is.

Voor de hand liggende vraag: waarom is dit boek niet door een Nederlandse musicoloog geschreven? Alle archieven liggen onder handbereik, we hoeven er geen andere taal voor te leren, laat staan een taal uit een klein taalgebied, we kennen de cultuur en de mentaliteit, de hoofdrolspelers, voor zover nog in leven, wonen om de hoek. Desinteresse? Intellectuele gemakzucht? Of is het allemaal te dichtbij en te beladen? Ik wil best in deze laatste verklaring geloven, maar niet voordat ik een minstens zo nauwgezet gedocumenteerde geschiedenis van, zeg, de Deense Ny enkelhed van de jaren zestig in handen houd, geschreven door een Nederlander.

Elmer Schönberger is schrijver, componist, musicoloog. Hij verzorgde tussen 1982 en 2004 de rubriek 'Het Gebroken Oor' in Vrij Nederland, en is nu redacteur van muziekvan.nu. Hij schreef het succesvolle stuk Kwartetten, maakte zijn literaire debuut met Vic, met name (2003), vervolgde met Vuursteens vleugels (2009), en dit jaar verscheen zijn derde roman Maar ik ben al thuis.

pro-mbooks1 : athenaeum