Recensie: Pluk de dag

30 november 2015 , door Emilie Franse
| | |

Een huisje, een boompje en een beestje staan op de omslag van Michael Foley’s Lang leve het gewone. De lessen van het alledaagse leven (Embracing the Ordinary, vertaald door Wybrand Scheffer). Het formuleert een antwoord op zijn vorige boek Absurde overvloed. Waarom het zo moeilijk is gelukkig te worden. Aan de hand van onder meer literatuur, schilderkunst, wetenschap, religie, filosofie, sociologie en klassieke oudheid wijst Foley ons op de schoonheid van het alledaagse leven. Zijn devies: leef je leven, maar leef ‘met alle aandacht die het leven verdient’. Foley balanceert op de scheidslijn van lessen in high-brow sferen en uitspraken in low-brow stijl. Door emilie franse.

N.B. Wij publiceerden eerder voor uit Absurde overvloed.

De idiotie van de middenklasse

Foley is een Engelsman uit het middenklasse milieu die zich tracht te onderscheiden van deze ‘lagere klasse met haar wanhopige hang naar aanzien’. De heersende idiotie van status en snobisme illustreert hij met een schrijnende herinnering uit zijn jeugd. Het is zondagavond en hij is van een hoge muur gevallen, op zijn pols terechtgekomen en zijn linkerhand lijkt er af te vallen. Terwijl hij het uitgilt van pijn en woede sjort zijn moeder zijn vrijetijdskleding van zijn lichaam en wurmt hem in zijn zondagse kleding, want pas in die kleren kon hij een dokter onder ogen komen.

Hij wil zich distantiëren van de idiotie van deze middenklasse en zoekt zijn toevlucht in het vergaren van – met name culturele – kennis. En dat zal de lezer weten. Een sterk staaltje sprezzatura: ogenschijnlijk achteloos neemt Foley – als leermeester die zich de regels van de levenskunst heeft eigen gemaakt – de lezer mee langs werk en wijsheden van Spinoza, Georges Perec, Walker Evans, Leoš Janácek, Pierre Bourdieu, Aldous Huxley, Hannah Arendt, Mark Twain en Boeddha, om een willekeurig aantal te noemen.

De alcoholische immigrant en de salonromancier

Maar James Joyce en Marcel Proust zijn Foley’s grootste leermeesters:

‘De belangrijkste spreekbuizen van het alledaagse [...] Hun werk is inmiddels bijna een eeuw oud, maar er is geen enkele fictie van voor of na hun tijd die meer over het alledaagse leven gaat, die er meer en nuttiger lering uit heeft getrokken en die het een sacraler, grappiger en vreemder aanzien heeft gegeven.’

Een interessante keuze: Joyce was de drinkende Ierse immigrant, Proust het paradepaardje van de aristocratische salons. Enige overeenkomst lijkt aanvankelijk dat ze in dezelfde tijd in Parijs woonden. Maar hoewel ze uit verschillende milieus komen, vertoont hun werk opvallend veel parallellen. Foley noemt ze de ‘hogepriesters van het lage leven’: ‘Ze wijdden hun leven eraan de ijverigste en meest toegewijde dienaren te worden van het alledaagse, en met name van alles wat walgend geminacht en ronduit afgewezen wordt.’

Zo schreven zowel Joyce als Proust onbeschaamd over de stoelgang en masturbatie, tot grote ergernis van vak- en generatiegenoten als Virgina Woolf, want de literatuur – een terrein voor het edele en de schoonheid – diende zich niet te verlagen tot dit soort ongemanierdheid. Foley daarentegen noemt het ‘een bewijs van enorme vooruitgang van de fictie in de twintigste eeuw dat de hoofdpersonen in de twee beroemdste romans rukkers waren’, wankers.

Sociologische theorie van het alledaagse

Volgens de theorie van socioloog Erving Goffman (The Presentation of Self in Everyday Life1956vervaagden Joyce en Proust de grenzen tussen gedrag dat mensen ‘backstage’ (ofwel achter de schermen) en ‘frontstage’ (in het openbaar) vertonen. Maar van de theorieën van Goffman maakt Foley helaas geen gebruik. Een gemiste kans. Toch getuigt het twintig pagina’s tellende notenapparaat aan het eind van het boek van uitgebreid bronnenonderzoek.

Inspiratie uit Nederland

Regelmatig maakt Foley een uitstapje naar Nederland. Hij roemt de Nederlandse term ‘bijdehand’ om de daarin besloten dubbelzinnigheid van ‘geestig’ en ‘intelligent’. Ook de Nederlandse schilderkunst uit de Gouden Eeuw inspireert hem: Nederlandse schilders lieten niet alleen religieuze onderwerpen, maar ook historische, militaire en klassieke thema’s plaats maken voor afbeeldingen van het dagelijks leven.

‘Schilderijen durfden plotseling te laten zien dat het schillen van knolrapen net zo inspirerend kon zijn als het nationale leger naar de overwinning leiden.’ Klassieke schilders als Vermeer, Van Gogh en Van Hoogstraten passeren de revue, maar ook Mondriaan en Spinoza hebben ieder op hun eigen manier bijgedragen aan de waardering van ‘het gewone’. Met de Nederlandse schilderkunst is het volgens Foley overigens slecht afgelopen: ‘Het Nederlandse schilderen werd geklieder en heeft zich nooit weten te herstellen.’

De evolutie van humor

De functie van humor komt uitgebreid aan bod. Foley constateert dat bepaalde verschijningsvormen van humor intelligenter en verfijnder zijn geworden, met als evolutionair hoogtepunt The New Yorker.

Humor is een kwestie van smaak. De humor die Foley gebruikt, is niet de mijne. Na een rijk geïllustreerd betoog over de kunstwerken uit de twintigste eeuw schrijft Foley: ‘Dus ja, het was een geweldige eeuw, ondanks de latere opkomst van Hitler, Stalin, Pol Pot en televisiekoks’. Persoonlijke smaak wordt volgens socioloog Pierre Bourdieu altijd gebruikt om sociale klasse aan te geven (La distinction. Critique sociale du jugement, 1979).

Maar Foley betoogt dat smaak tegenwoordig een volstrekt op zichzelf staande manier is om onderscheid te maken, waardoor die ingewikkelder en vluchtiger is geworden. ‘Smaak doet graag alsof hij natuurlijk, absoluut en aangeboren is, maar het is altijd kunstmatig, relatief en aangeleerd.’ Foley’s Lang leve het gewone balanceert op de grens tussen hoge en lage cultuur, maar smaakt wel degelijk naar meer.

Emilie Franse is socioloog en boekverkoper bij Athenaeum Boekhandel.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum