Recensie: De pijn zelf bleef verborgen

08 maart 2014 , door Daan Stoffelsen
| |

Alles is al gezegd over het Boekenweekgeschenk. Bovenal dat het goed is, een van de beste in jaren. Ook dat het over een oudere man en een jongere vrouw gaat. Over pijn. Over eenzaamheid. Ook kritiekpuntjes: dat de plot soapachtig is, met cliché-elementen. Dat het drama niet invoelbaar is. Dat Een mooie jonge vrouw een a-typische Wieringa is. Maar wat als je nu een scène neemt, en kijkt hoe die werkt? Over de symbolische bevallingsscène in de novelle en over hoe de grote lijnen kloppen, de grote woorden storen, en een knappe novelle werkt.



'De novelle heeft de allure van het werk van Ian McEwan en Martin Amis.'
Fleur Speet, De Morgen

'Een mooie jonge vrouw is een tamelijk pijnlijke karakterstudie, een ontleding van onvermogen, van een man die er maar niet echt dicht bij komt: bij haar, bij het leven, bij een evenwicht tussen weten en voelen.'
Arjan Peters, de Volkskrant

'Wieringa wikkelt zijn verhaal soepel af: de politieke verschillen van inzicht, de hatelijke schoonvader, het huwelijk, de huilbaby en het overspel: Een mooie jonge vrouw is een voorbeeldige novelle, strak van tempo, met sterke scènes en een alleszins geloofwaardig portret van de man in kwestie.'
Arjen Fortuin, NRC Handelsblad

'[Wieringa] trakteert zijn publiek nu op een soepel en meeslepend verhaal dat zelfs de niet-lezers onder ons moeiteloos zullen uitlezen.'
Karin Overmars, Het Parool

'Met minder spektakel was de tragedie waarin Een mooie jonge vrouw zich leek te ontvouwen intact gebleven, de pijn voelbaar.'
Marja Pruis, De Groene Amsterdammer

'Leuk boekenweekgeschenk […], maar je blijft je afvragen hoe de dikkere, verontrustende romanversie zou zijn.'
Jeroen Vullings, Vrij Nederland

Derdepersoonspijn

In Joe Speedboot (2005), het boek waarmee Tommy Wieringa doorbrak, merkt verteller Fransje Hermans, net ontwaakt uit een coma, al op pagina één op: 'Het is goed nieuws, zegt hij, dat ik weer reageer op pijn- en geluidsprikkels. Reageren op pijn is onmiskenbaar een teken van leven.' In Dit zijn de namen (2012) stelt zijn verteller vast: 'Zijn wezen concentreerde zich rond de brandende smet, hij krulde zich eromheen en had geen andere gedachten meer; de pijn was ondeelbaar en eenzaam.' En elders, zijn hoofdpersoon, cynischer: 'De pijn van anderen was een afleiding van het eigen leed, de bestaanszorgen.'

Op de tweede pagina van Een mooie jonge vrouw: '"Oud maar leuk..."E dward speelt pijn die echt is.' Dit is eerstepersoonspijn. Pijn die bij jou hoort, die je bent, niet pijn die je meevoelt of begrijpt. Het is de pijn die Edwards echtgenote Ruth, de 'mooie jonge vrouw' uit de titel, zal voelen tijdens de bevalling. Maar de taal - reageren, spelen - suggereert dat pijn ook invoelbaar is door, overdraagbaar is op een tweede of derde persoon. Dat medelijden mogelijk is, dat empathie het onbegrip of ongevoel kan overbruggen. Is dat zo?

(Ik draaf nu even door, maar ook lezers kunnen 'reageren op pijn'. En 'gespeelde pijn' heeft een publiek. Wie reageert er? Wie kijkt er naar het spel? Is dat de gesprekspartner in de roman of de lezer? Of allebei? Is er behalve de overbrugging tussen personages ook een mogelijk tussen personage en lezer? Dat was een hoofdvraag in mijn essay in De Revisor halfjaarboek 7 (2013-2) en de bijbehorende blogreeks en die vraag speelt nu op.)

Voor Edward Landauer, biomedisch wetenschapper, de man in Een mooie jonge vrouw, lijkt dat niet zo te zijn. Hij negeert de pijn van proefdieren, begint er, door de discussies met Ruth, wel in te geloven, maar erkent hem, voelt hem pas aan het slot van het boek. Dan is elke schijn van intimiteit met zijn vrouw verdwenen en de afstand tot haar onoverbrugbaar. Dus wiens pijn leidt tot zijn demasqué?

Derdepersoonseuforie

Hoe dan ook, ergens in het midden van die ontwikkeling, zit de bevallingsscène. Ik ben in zulke scènes geïnteresseerd sinds mijn essay, maar deze scène lijkt vooral symbool te staan voor die ontwikkeling. Edward ziet dat althans zo. De scène beslaat ruim twee pagina's, maar hij begint zo:

'Op een morgen vroeg in januari maakte Ruth hem wakker en zei rustig: "Ik geloof dat de weeën begonnen zijn." Om halfzeven verlieten ze het huis, hij droeg een tas met babykleertjes en luiers en haar nachthemd. Het was rustig op de weg. Zijn hand lag op haar bovenbeen. Geen wolken, voorgevoel van een heldere, koude dag. Rijp glinsterde in het gras in de berm. "Ik dacht dat het gewoon buikpijn was," zei ze, "maar toen ik ging tellen was het zó regelmatig..."'

En hij eindigt zo:

'Edward kuste haar verhitte voorhoofd en boog zich over zijn zoon, een blauwig wezentje met bloed en slijm bedekt. Hij rook sterk ijzerachtig. Dit was het dus, dacht hij, deze triomf. Hij grijnsde van oor tot oor. De verloskundige bood hem een schaar aan en hij knipte de stugge, rubberachtige navelstreng door. Morris werd schoongemaakt en gewogen, en toen ze uren later naar huis gingen met het kind in de drager, voelden ze zich bang en onoverwinnelijk als een tienerstel in een gestolen auto.'

Hier is al veel over te zeggen. Er zijn doodgewone, bijzondere, effectieve zinnen. 'Het was rustig op de weg. Zijn hand lag op haar bovenbeen. Geen wolken, voorgevoel van een heldere, koude dag. Rijp glinsterde in het gras in de berm.' Doodgewoon, want hier gebeurt niets bijzonders. Bijzonder, want het gaat niet over het onderwerp dat zo voor de hand ligt: het kind dat komt. Edwards voorgevoel geldt niet de afloop van de bevalling of de persoonlijkheid van zijn eerstgeborene, maar het weer. Het contrast tussen babykleertjes en luiers en nachthemd eerst en schaar en navelstreng en drager erna is mooi, de zinnen zijn precies, maar doodgewoon, effectief. Maar 'bang en onoverwinnelijk als een tienerstel in een gestolen auto', dat is een geweldig beeld. Het overstijgt de banaliteit van de handeling, het toont de triomf die Edward verwoordt.

Edward beschrijft de triomf, de verteller toont hem. Show, don't tell, maar vanuit perspectief van hoofdpersoon en verteller niet meer dan een derdepersoonseuforie.

Daar was zij en hier was hij, machteloos en nutteloos

Ik noem het derdepersoons, omdat er een afstand blijft bestaan. Tussen de personages - hij ziet rijp, zij telt de weeën -, en tussen de personages en de lezer - elke handeling is overdacht. Wat ik zocht in mijn essay, een 'literair Couvadesyndroom', een benadering van totale inleving in een bevalling - dat vind ik niet bij Wieringa. Hij schrijft effectieve zinnen, geen affectieve. Dat is niet vreemd. Zijn hoofdpersoon is zich steeds bewust van de afstand tussen hem en zijn vrouw. Hij droomt zich geen samensmelting in, zoals de theorie van de romantische liefde voorschrijft, hij ziet wat hen scheidt, en leeft daarmee. En nu is de pijn alomaanwezig, die pijn die hij niet begrijpt, en gaat hij erover nadenken.

'Edward stond iets bij het bed vandaan en keek naar zijn vrouw. Het moest in eenzaamheid worden ondergaan, de pijn zelf bleef verborgen, hij zag er alleen de uitwendige manifestaties van - de schreeuw, de ondulerende melodieën van smart.
Empathie was de sleutel tot de pijn van een ander, had ze eens gezegd. Onrustig peilde hij zijn innerlijk. Daar was zijn vrouw. Ze leed. De pijn van een amputatie zonder narcose, werd het genoemd. Hij huiverde door de misvorming van haar stem. Hij zou haar hebben getroost als ze zijn aanraking verdragen had, maar hij kon niet tot haar lijden doordringen. Daar was zij en hier was hij, machteloos en nutteloos. Hij kon de grens niet oversteken. In haar wereld leek bijna iedereen daartoe in staat, zij en haar vrienden waren principieel verbonden met het lijden van de wereld, uitgesplitst in deelgebieden als onderdrukte vrouwen, politiek gevangenen, proefdieren, consumptiedieren en Tibetanen. Hun leed trof hen direct, emotioneel, hun zenuwstelsel was met dat van anderen verknoopt. De pijn van een ander was een voorwaarde voor een zinvol bestaan.'

(Waarmee Wieringa Edward Landauer in discussie brengt met de cynische Pontus Beg uit Dit zijn de namen.)

Edward ziet eenzaamheid en pijn. Hij voelt het niet. Nogal wiedes, als je met die grote woorden blijft smijten, met beelden, met pathos, en dan weer met triviale achtergrondkennis. Edwards taal, zijn rede staat hem in de weg. En de lezer voelt het door die vertaling, die beredenering, evenmin, die herkent hooguit de ophoging van pijn, het rituele sussen door de verloskundige, haar tijdelijke, laakbare afwezigheid, het handelen, het kind. Daarmee reduceert Wieringa dit moment tot een voorbeeld in het betoog voor de erkenning van pijn.

Want ja, 'reageren op pijn is onmiskenbaar een teken van leven', 'de pijn van een ander was een voorwaarde voor een zinvol bestaan', en Edward weet het, maar realiseert het zich niet. Het ware demasqué, het daadwerkelijke invoelen vindt pas later plaats, als hij murw is van babygehuil en de verbanning uit zijn huis. Ironisch genoeg vindt de erkenning van zijn gevoel, tijdens een nervous breakdown, plaats op het slagveld van de rede, op zijn werkplek in de collegezaal.

Dan pas voelt de lezer het ook. Tot dan toe heeft Wieringa een knappe novelle geschreven, alles klopt. Echte pijn wordt gespeeld. Eenzaamheid is alom aanwezig. Pijn is verborgen. We weten dat voelen ertoe doet, maar we voelen het pas als de eerste persoon het ondergaat.

Daan Stoffelsen is webboekverkoper bij Athenaeum Boekhandel, recensent en redacteur van De Revisor. Deze bespreking is een bewerking van zijn blog op de site van De Revisor.

pro-mbooks1 : athenaeum