‘Misschien schuilt er een goed columniste in haar,’ verzuchtte Guus Middag aan het eind van zijn NRC-recensie (€) van De eerste letter, de tweede bundel van Lieke Marsman. Ho ho, meneer Middag! Dan heeft u toch echt met uw neus gelezen! Ik weet het hoor, recensenten moeten niet met elkaar in discussie gaan. Eén neuzelende criticaster is meestal al nauwelijks uit te staan, als ze dan ook nog tegen elkaar in gaan zitten neuzelen dan is het helemaal niet meer te genieten. Maar ik laat me er voor één keer toe verleiden. Door bouke vlierhuis.
N.B. Deze recensie is een bewerking van de polemische rede die Vlierhuis hield op de Amsterdamse Boekennacht van 14 maart 2014. Eerder publiceerden we voor uit De eerste letter.
Ik heb Guus Middag als recensent best hoog zitten, maar van deze bundel heeft hij toch echt weinig begrepen. Ja, de gedichten van Lieke Marsman hebben een soort van babbeltoon en ja, ze beschrijven vaak op het eerste gezicht dagelijkse beslommeringen en ja, het lijkt alsof er weinig gebeurt. Maar juist die stilstand lijkt me de kern van de poëzie van Marsman te zijn.
Soms is stilstand iets waar ze naar streeft. Zo schrijft ze in ‘Liefde in tijden van eenzaamheid’ dat tevredenheid weliswaar minder gelukkig is dan extase, maar toch het hoogst haalbare.
Het is niet het geluk dat ze hier zoekt, niet de liefde, de seksuele opwinding, niet de extase, maar de stilstand, de onbepaaldheid. En dat maakt dat ik denk dat deze bundel ook en vooral een weerslag is van een quarter life crisis. En is dat niet zo, dan vormt hij er in ieder geval de perfecte soundtrack voor.
Want waarom worden twintigers depressief? Omdat er keuzes gemaakt moeten worden. Totdat je een jaar of twee- drieëntwintig bent lijkt alles mogelijk. Je stelt alles uit want alles kan later nog en je houdt alle opties open want je bent oneindig jong.
En dan ineens kom je erachter dat de keuzes die je maakt gevolgen hebben, je vastleggen op dingen, dat je bezig bent met je voeten vast te raken in het beton van het Echte Leven.
En dan zeg je inderdaad tegen je geliefde (citaten uit het gedicht ‘Liefde in tijden van eenzaamheid’):
Het was inderdaad gezellig in het restaurant die avond, maar je moet weten dat mijn keuzes onbepaald blijven, dat ik het liefste loop op één nacht ijs.
En dan maak je er maar een grapje van. Om het niet serieus te hoeven nemen. Want serieusheid, en dus alle anderen die wél serieus zijn, is de vijand. Zelfs de wereldliteratuur ontkomt in dit gedicht niet aan deze dwangmatige relativering:
Als je nu gaat huilen zie ik me genoodzaakt om een puppy na te doen, zelf weten, we kunnen samen in de lach schieten, maar zorg dan ook eens dat jij zelf het grapje maakt. En als je weer gaat denken dat je een nutteloos persoon bent op een nutteloze dag, lees dan eens zo’n klassieker uit de wereldliteratuur, dat helpt, liefje.
Als je nu gaat huilen zie ik me genoodzaakt om een puppy na te doen, zelf weten, we kunnen samen in de lach schieten, maar zorg dan ook eens dat jij zelf
het grapje maakt. En als je weer gaat denken dat je een nutteloos persoon bent op een nutteloze dag, lees dan eens zo’n klassieker uit de wereldliteratuur, dat helpt, liefje.
Dat heeft dus echt geen ene reet met columns schrijven te maken. Dit is het vangen van een geestestoestand - namelijk de ontkenning van het concrete, het serieuze. Het koste wat kost niet willen laten verpesten van je goede humeur en het niet willen aangaan van een serieus commitment - dat gevangen in het vertellen van een klein, absurd verhaaltje. Dat is show, don’t tell op zijn best. Dat is dus het tegenovergestelde van columns schrijven.
Soms is de stilstand ook iets minder wenselijk. Zoals bijvoorbeeld als het dichten niet wil lukken. Ik lees het gedicht ‘Poëzie’.
Poëzie Op het moment voelt het wel een beetje alsof ik weer achter het zwembadgebouw een verstopplaats loop te zoeken ja, een vochtige plek met plastic frietbakjes en bladgroen voor mijn ogen. Ver weg knaagt iets een weg in mij, wat veiligheid zou kunnen zijn, maar zo voel ik me eigenlijk altijd wel een beetje als ik net ben klaargekomen en alleen nog maar het muffe dons van de dekens ruik. Ik probeerde de hele dag op het woord ‘Bastognekoeken’ te komen en toen dat eindelijk lukte, bleef ik gewoon op bed zitten. Poëzie lijkt me vandaag een land waar ik geen ticket naar toe heb gekregen, een oude geliefde van wie ik het nummer nog niet uit mijn telefoon durf te wissen, een ver eiland vol pinguïns.
Op het moment voelt het wel een beetje alsof ik weer achter het zwembadgebouw een verstopplaats loop te zoeken ja, een vochtige plek met plastic frietbakjes en bladgroen voor mijn ogen. Ver weg knaagt iets een weg in mij, wat veiligheid zou kunnen zijn, maar zo voel ik me eigenlijk altijd wel een beetje als ik net ben klaargekomen en alleen nog maar het muffe dons van de dekens ruik. Ik probeerde de hele dag op het woord ‘Bastognekoeken’ te komen en toen dat eindelijk lukte, bleef ik gewoon op bed zitten. Poëzie lijkt me vandaag een land waar ik geen ticket naar toe heb gekregen, een oude geliefde van wie ik het nummer nog niet uit mijn telefoon durf te wissen, een ver eiland vol pinguïns.
Dat de gedichten in deze bundel ook over het dichten zelf gaan lijkt voor mij logisch verbonden met het feit dat het woord ‘moet’ nogal eens voorkomt. Maar dat kan ook een persoonlijke associatie zijn, want ik ‘moet’ ook hoognodig eens wat meer gaan dichten.
In ieder geval voel ik me aangesproken door het een na laatste gedicht van de bundel, dat ‘Wiegeliedje voor wie alles moet’ heet. Maar dat gedicht citeer ik niet, ik citeer het laatste gedicht. Alleen omdat het korter is en ik niet zo veel tijd heb en ik het liefst de hele bundel aan u zou voorlezen.
Het is een liefdesgedicht over een moeilijke liefde, het is een gedicht om een bundel mee af te sluiten en om tegelijk aan een nieuwe bundel te beginnen, het gaat weer over moeten, het gaat weer over dichten, het gaat over een ‘haar’ die een moeder of een minnares kan zijn, maar ook (weer) de poëzie zelf. Het lijkt simpel, maar dat is het niet. Het is gewoon heel erg goed.
Als worden Ik hoef geen einde te breien aan iets wat onherroepelijk stilstaat. Ik moet niet schuilen in iemand anders gezicht, of daar moedeloos van worden. Ik moet iets uittekenen wat een landkaart zal blijken, een tocht beginnen, mooi en onuitputtelijk zijn, als woorden, als worden. Ik hoef geen deur open te zetten om haar binnen te laten. Alleen een raam dicht te doen dat ze in zal willen slaan.
Ik hoef geen einde te breien aan iets wat onherroepelijk stilstaat.
Ik moet niet schuilen in iemand anders gezicht, of daar moedeloos van worden. Ik moet iets uittekenen wat een landkaart zal blijken, een tocht beginnen, mooi en onuitputtelijk zijn, als woorden, als worden.
Ik hoef geen deur open te zetten om haar binnen te laten.
Alleen een raam dicht te doen dat ze in zal willen slaan.
Dames en heren: Koop. Dit. Boek.
Bouke Vlierhuis schrijver, dichter, columnist en recensent.