Recensie: Een betweter op bounty-eilanden

30 november 2015 , door Godeke Donner
| | | | |

Twaalf jaar geleden overleed Boudewijn Büch. Eva Rovers schrijft op het ogenblik zijn biografie. Zij heeft ook het vuistdikke Rond de wereld in 160 eilanden samengesteld uit al zijn publicaties over eilanden. Want Büchs idool was Mick Jagger, hij hield van Goethe, van dodo’s, maar ook van onontdekte eilanden. Behalve enkele romans liet hij een schat aan reisverhalen na, geschreven in het kielzog van de exotische reizen die hij voor de VARA maakte. Je kon zijn presentatie, met z'n slaperige oogopslag en z’n ondefinieerbare kapsel, enthousiast noemen – of stuntelig. Door godeke donner.

Van stipjes tot vuurtorens

Toen Büch dertien jaar was, tekende hij op een zelfgemaakt ruitjesvel de kaart van Afrika op schaal met eromheen 52 omcirkelde puntjes. Al die puntjes waren eilanden aan weerszijden van het Afrikaanse continent. Hij gaf ze hun juiste plaats met een nummer en naam erbij. Hier ontstond zijn ‘islomanie’, een levenslange fascinatie met eilanden. Het liefst waren hem de vérgelegen eilanden, eilanden die niet bereikbaar zijn of waarvan het bestaan nooit is bewezen. Zijn inspiratie was de King-atlas die hij zelf had gespaard van de wikkels van pepermuntrollen. 'Hij kijkt net zolang naar zijn atlas tot Wassenaar om hem heen verdwijnt en hij zich op zo’n vlekje bevindt,' schrijft Rovers.

Rond de wereld in 160 eilanden bevat onder andere een zoektocht naar de jonggestorven dichter Rupert Brooke. Bekend van het gedicht 'The Soldier' ('If I should die, think only this of me...'), reisde Brooke na de Eerste Wereldoorlog naar West-Samoa, Fiji en Tahiti, plaatsen die Büch bijna letterlijk uitkamt op sporen van zijn geliefde dichter. 'Brooke was zo ontzettend eiland, hij was welbeschouwd een volbloed eilandist.' Op Tahiti woonde nog een ander van zijn schrijvershelden, Robert Louis Stevenson, aan wie hij zijn romantische liefde voor vuurtorens te danken heeft. Het resulteert in het stuk 'Het vuurtorengevoel' waarin Büch zich van zijn meest manische kant laat zien. Overal waar hij komt móét hij vuurtorens beklimmen en vooral ook alle gedrukte informatie die erover beschikbaar is aanschaffen. Gedoofde torens op afgelegen eilanden zijn uiteraard favoriet. Maar hij trekt een streep bij schrijvende vuurtorenwachters want die verhalen zijn meestal van een 'beklemmende mufheid'.

Betweterij versus Bounty-gevoel

Büch chargeert graag: Virginia Woolf noemt hij een beroepshysterica, Capri kent volgens hem dé belangrijkste literaire geschiedenis en West-Samoa is zonder enige twijfel nog een van de weinige nog niet verpeste oorden op aarde. Aldus de ‘reizende boekenkast’ zoals Büch wel werd genoemd – een titel waar hij geen bezwaar tegen had. Alle eilandverhalen zijn doordrenkt van weetjes die Büch in zijn meegesleepte dan wel geraadpleegde gidsen had opgeduikeld. Hij vergelijkt vaak drukken ('ik citeer de Corgi-edition uit 1988') en raadt zijn lezers bij voorkeur artikelen aan die hij ooit in een lokale bibliotheek opdook. Waarom toch al die betweterij? begin je je als lezer op zeker moment wel af te vragen. Kon hij maar wat meer bounty-gevoel in zijn reportages stoppen. Waarom moest alles zo opgetuigd met feitjes? Büch heeft daar zelf ook wel over gedubd:

'Ik heb geen antwoord op mijn eigen vragen, ook niet op de vragen die anderen mij wel eens stellen: “Wat is dat toch, dat literaire gereis? Het werk ok, maar wat hebben die huizen, graven en parken nou met de werkelijke literatuur te maken?” Ik reis mijn halve leven al “literair” en het is gewoon niet anders.'

Eenzaamheid

Op de behoefte van Büch om zich elke keer in een avontuur te storten, zijn heel wat psychologische verhandelingen losgelaten. In zijn monumentale pand aan de Keizersgracht vol boeken was hij net zo eenzaam als op een atol in de Stille Zuidzee. Was hij temidden van zijn boeken dan verlangde hij naar een volgende ontdekking ver weg. Was hij eenmaal met veel moeite op dat eiland terechtgekomen dan wilde hij weer naar Amsterdam. Zelf zei hij: 'Als ik iets zoek, dan is het de eenzaamheid.'

Veel van de verhalen lopen parallel aan de reizen die hij maakte voor het televisieprogramma De wereld van Boudewijn Büch. Daarvoor had hij een filmer en geluidsman bij zich. Hoe ging dat dan op reis? Bij aankomst dook Büch de eerste de beste boekhandel in. Voor de huisbibliotheek moesten alle nutte en onnutte werkjes worden aangeschaft. Dan naar de archieven om verhaaltjes voor de reportage op te doen en vervolgens het stukje zelf, of de opname. Zes weken op reis, twee weken monteren, zo zag zijn leven er in zijn televisiejaren uit. Naarmate hij het langer deed, begon sleetsheid op te treden. Had hij al die stukjes maar net een beetje opgetild boven het uitventen van zijn eigen interesses.

Kostelijke fictie

Büch is eigenlijk het best op dreef als hij de reportage loslaat en een verhaal schrijft over een fictief eiland, zoals Een reis naar Tikania. Daar groeit zijn lievelingsboom, de Gingko Biloba en de dodo loopt er nog vrolijk rond. In het verhaal wordt een expeditie uitgerust om dit meest onontdekte eiland ter wereld te vinden met als enige aanwijzing 'vier weken oostwaarts vanaf het eiland Keeling'. Het reisgezelschap komt er en beleeft de meest wonderlijke avonturen, maar als de enige vrouw wordt gekidnapt door de lokale bevolking pakken ze hun biezen. Het is een kostelijk verhaal waarin geheimzinnige transacties met dromedarissen plaatsvinden, doden vallen als de locatie van Tikania bekend dreigt te worden en tot slot Büch moet inzien dat 'van deze mooiste en spannendste reis die ik ooit maakte, nimmer iemand helemaal zal mogen meegenieten'.

Wat zou de uitgever bewogen hebben om deze eilandverhalen weer te bundelen? Ook in de jaren negentig zijn Büchs eilandverhalen al in een vijfdelige reeks Eilandboeken bijeengebracht. Het boek haakt natuurlijk uitstekend in op de trend van verweg-reisprogramma’s (Floortje Dessing) en -boeken (1001 Plaatsen die je gezien moet hebben). Zie ook de belangstelling voor Judith Schalansky’s prachtige eilandenboek. Zij houdt het telkens bij één kenmerkende geschiedenis van het eiland, terwijl Boudewijn Büch eerder een sprokkelaar is. Hoe meer jaartallen, snippers papier, botjes en lokale legendes hoe beter. Hij was nou eenmaal een geboren verzamelaar.

We moeten ook niet vergeten dat hij een pionier was in het genre. Nu zijn er volop programma's, boeken en bijlagen gewijd aan reizen, exotisch of niet, maar in de jaren negentig was zijn enige concurrent Frits Bom de vakantieman. We zitten dus weliswaar opgescheept met Büch als wat irritante reisleider maar hij neemt je toch maar mee naar zo goed als onbewoonde eilandjes waar je anders nooit gekomen was. Aan de hand van de lokale bibliothecaris of de nazaat van een schrijver krijg je dan meer te horen over het eiland dan je ooit had gedroomd te weten. Ook voor hen die Büch nooit op tv hebben gezien zijn het lezenswaardige eilandverhalen. Pak het boek, ga op reis, en vergeet vooral de vuurtoren niet.

Godeke Donner studeerde Nederlandse Letterkunde en Algemene Literatuurwetenschap en schreef boekrecensies voor verschillende kranten. 

 

Rond de wereld in 160 eilanden van Boudewijn Büch is te koop bij Athenaeum Boekhandel en online te bestellen op Athenaeum.nl. Wij bezorgen thuis.

pro-mbooks1 : athenaeum