Recensie: Je kunt je aan zowat alles hechten

30 november 2015 , door Niña Weijers
| | |

Later vandaag in De Groene Amsterdammer, nu al te lezen op Athenaeum.nl: Niña Weijers over Michael Cunninghams De sneeuwkoningin: 'De broers kunnen én innig van Beth houden én gedijen bij de onafwendbaarheid van haar lot, de simpele zorgtaken, de verkleining van de wereld die de ziekte met zich meebrengt. Juist de gelijktijdigheid van dit alles verleent de personages in De sneeuwkoningin een diepe menselijkheid'. (Athenaeum Boekhandel en De Groene Amsterdammer werken samen, bijvoorbeeld in boekverkoop en een tweede gezamenlijke bijlage.)

N.B. Eerder lichtte Marijke Versluys haar vertaling van De sneeuwkoningin toe. Lees het op Athenaeum.nl. Fleur Speet las De sneeuwkoningin ook voor ons. Én we bespraken Cunninghams roman By Nightfall /  Bij het vallen van de avond.

Wat moet je met een wonder dat je overkomt zonder dat je erom hebt gevraagd, sterker nog, zonder dat je in zulke dingen gelooft? Het gebeurt New Yorker Barrett Meeks, bijna-veertiger, niet jong genoeg meer om nog veelbelovend te zijn maar niet oud genoeg om daarin te berusten.

Hij is zojuist op voor hem onduidelijke gronden gedumpt door een geliefde, de zoveelste in de trits knappe jonge mannen ‘die sterk deed denken aan de soepele, onschuldige jonge atleten die Thomas Eakins zo liefdevol had geschilderd’, en loopt daags daarna door Central Park waar, ter hoogte van het ijspaleis-achtige Metropolitan Museum, een hemels licht aan hem verschijnt.

In de dagen die volgen is Barrett voor twee dingen bang: dat het licht niets betekent, en dat het iets betekent: ‘Visioenen zijn antwoorden. Antwoorden impliceren vragen.’ Vragen heeft Barrett genoeg, maar of ze een antwoord van hogerhand behoeven is een andere kwestie. Samen met zijn vijf jaar oudere broer Tyler en diens vriendin Beth woont hij in een shabby appartement in de Brooklynse wijk Bushwick. Het is 2004, de gentrificatie is nog niet door­gedrongen tot dit deel van de stad, president Bush staat op het punt herkozen te worden en Beth lijkt haar gevecht tegen kanker definitief te hebben verloren. Terwijl Barrett filosofeert over de betekenis van het merkwaardige licht zwoegt Tyler – singer-songwriter, coke­verslaafde en eeuwige barman – op een lied dat hij schrijft voor zijn aanstaande bruiloft. Maar hoe klinkt een liedje voor een stervende bruid? Hoe kunnen de liefde en de dood zó bezongen worden dat er recht wordt gedaan aan de veel­omvattendheid van wat Tyler voelt?

De personages in De sneeuwkoningin zijn op zoek naar ultieme vormen van betekenis. Tegelijkertijd, en misschien tegenstrijdig, proberen ze in het reine te komen met dat wat ze net niet kunnen aanraken en verwezenlijken. Barrett, ooit een briljante Yale-student, heeft nooit de academische carrière gerealiseerd die de toekomst voor hem in petto leek te hebben, en beweegt rusteloos van baantje naar baantje. Tyler, van zijn kant, is zich pijnlijk bewust van de middelmatigheid van zijn kwaliteiten als liedjesschrijver. Zoals Barrett zichzelf wijsmaakt dat zijn onrust niet voortkomt uit een gebrek aan daadkracht maar een zelfverkozen eigenzinnigheid is, zo doet Tyler zichzelf geloven dat zijn cokeverslaving een inspiratiebron voor de muziek is. Ze houden zichzelf voor de gek, deze broers, ze relativeren de mislukking waarop hun levens dreigen uit te lopen, maar nooit zonder zich hier óók ten volle van bewust te zijn.

Op een merkwaardige, maar toch ook logische manier vormt Beth’s ziekte een houvast in het gammele huis van hun bestaan. Het geeft de broers – Barrett net zo goed als Tyler; hun relatie is op z’n minst symbiotisch te noemen – iets wat hun overkomt en waar ze, al zouden ze het willen, geen enkele invloed op uit kunnen oefenen. Iets, dus, waarin niet te mislukken of te slagen valt, want ‘niemand kan de kanker uit het lichaam van een geliefde wegschrapen’.

Dat klinkt cynisch, maar Cunningham is verre van een cynicus. Eerder laat hij zien dat de dingen naast elkaar kunnen bestaan: de broers kunnen én innig van Beth houden én gedijen bij de onafwendbaarheid van haar lot, de simpele zorgtaken, de verkleining van de wereld die de ziekte met zich meebrengt. Juist de gelijktijdigheid van dit alles verleent de personages in De sneeuwkoningin een diepe menselijkheid.

In veel opzichten is deze nieuwe roman van Michael Cunningham een voortzetting van zijn eerdere werk. Qua thematiek doet het verhaal nog het meest denken aan zijn vorige roman, Bij het vallen van de avond (2010), waarin het draait om een kunsthandelaar van middelbare leeftijd die hopeloos verliefd wordt op de veel jongere broer van zijn vrouw en, net als Barrett en Tyler, behept is met een verlangen naar schoonheid en jeugd, en geobsedeerd is door zijn eigen verval.

Zoals in De uren (1998) Virgina Woolfs Mrs. Dalloway weerklinkt, en in Stralende dagen (2005) Walt Whitmans Leaves of Grass, zo weerklinkt in deze laatste roman – maar veel implicieter – het gelijknamige sprookje van Hans Christian Andersen, dat verhaalt over een duivelse spiegel die een verwrongen beeld van de werkelijkheid reflecteert, maar pretendeert ‘het enige ware en het enige goede’ te zijn. Scherfjes van de spiegel belanden in de ogen van mensen op aarde, waardoor ze goedheid zien in alles wat slecht is, en schoonheid in alles wat lelijk is.

De discrepantie tussen ideeën over waarheid en de diffuse, en per definitie onkenbare, realiteit, vormt ook de spil van Cunninghams roman, maar anders dan in het sprookje van Andersen is het onderscheid tussen het ware en het valse niet zo duidelijk te maken. Bij Cunning­ham glippen kleine en grotere wonderen door een kier in de hemel het alledaagse binnen, waar ze blijven zweven in het luchtledige, zowel behorend tot het domein van de waarheid als tot dat van de onkenbaarheid.

En dus is de plotselinge, en radicale, verbetering in Beths situatie even onverklaarbaar als evident, even gerelateerd aan het hemelse licht dat Barrett zag als aan de ondoorgrondelijke manier waarop menselijke cellen delen en ophouden te delen. ‘Je kunt je aan zowat alles hechten hè’, zegt Barrett tegen het einde van de roman tegen Tyler, wanneer ze een oude verzakte fauteuil op straat zetten. Je ziet ze daar staan, te midden van hun onhippe huisraad, in hun onhippe buitenwijk. Twee mensen die gewoner zijn geworden dan ze hadden gehoopt, en precies daarin boven zichzelf uitstijgen.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum