Recensie: Onder een dikke donslaag van woorden

30 november 2015 , door Fleur Speet
| | |

Het kan een handicap zijn, maar ook tot voordeel strekken wanneer je de vrouw van een inmiddels beroemd schrijver bent en voor het eerst met een roman komt. Een handicap omdat je altijd vergeleken wordt, zeker wanneer je man in zijn boeken over je geschreven heeft. Maar daar weegt als voordeel de gretige nieuwsgierigheid tegenop: aan belangstelling geen gebrek. Dat blijkt ook op te gaan voor Linda Boström Knausgårds De val van de Helios, de knappe maar uitzichtloze debuutroman van Karl Ove Knausgårds wederhelft. Door fleur speet.

Alleen tussen anderen

In dit geval speelt er nog iets mee. Uit Mijn strijd, de romancyclus van haar man, weten we dat Boström Knausgård kampt met een bipolaire stoornis en daar zelfs voor is opgenomen. Dat is buitenliteraire informatie, maar zoals veel recensenten in Noorwegen al bekenden is het moeilijk om deze kennis te vergeten bij lezing van het vorig jaar verschenen en nu vertaalde De val van de Helios. Zeker wanneer je weet dat Boström Knausgård eerst met gedichten kwam, is de vergelijking met Sylvia Plath snel gemaakt. Plath schreef in haar roman De glazen stolp vanuit jeugdig perspectief over de ontsporing en opname in een kliniek. Linda Boström Knausgård doet hetzelfde in De val van de Helios.

Boström Knausgårds roman is dan ook verwant aan soortgelijke literatuur als van Sylvia Plath, Ken Kesey en Jane Campion. Het boek is licht sprookjesachtig door mythische verwijzingen en tegelijk spookachtig door psychologische ontwrichting en suïcidale neigingen. Het gaat net als de literatuur van voornoemden over alleen zijn tussen anderen en over sociale breekbaarheid, die in een ziekenhuisopname ontaardt. Alleen waar de zon in de boeken van Plath en Campion overdadig schijnt, komt het licht in Knausgårds roman pas aan het einde.

Sneeuw is het meest gebruikte woord in haar roman: de twaalfjarige verteller die zich Anna laat noemen gaat gebukt onder een dikke donslaag van woorden. Daardoor is de taal in het eerste deel letterlijk onderkoeld en afgemeten. De woorden zijn sneeuwvlokken die neerdwarrelen; verfijnd, breekbaar en knisperend. Driekwart van de roman is het donker en koud en pas aan het einde van het verhaal breekt de lente door en smelt de sneeuw. Dan schijnt het licht.

De almachtige vader

Anna denkt te zijn geboren uit het hoofd van haar vader, gelijk Pallas Athene uit het hoofd van Zeus. Dat klinkt eigenlijk best prettig: geboren uit zo'n almachtige man, een man om je veilig bij te voelen en trots op te zijn. Maar Anna's vader blijkt al snel het tegendeel, dus het verhaal van Anna neem je beter met een korrel zout. Het is een mythe die ze creëert, een verhaal dat ze graag in stand houdt. De man die Conrad heet en nooit als vader wordt aangesproken (de vraag is zelfs of hij Anna's vader is), belandt voor schizofrenie in een kliniek. De suggestie wordt gewekt dat Anna haar hele leven in een kast is opgesloten en opeens als een wit konijn uit de hoed is getoverd. Buren begrijpen niet waar het kind opeens vandaan komt. De val van de Helios laat zien hoe zo de bodem onder een kinderleven vandaan geslagen wordt.

Weliswaar komt Anna terecht in een liefdevol, wat emotioneel pleeggezin maar ze gaat niet naar school en spreekt ook nog eens wekelijks in tongen op de preekstoel van een Pinkstergemeenschap. Ze blijft sociaal geïsoleerd. Dat is een wankele basis. Bovendien vraag je je af waar de moeder is gebleven. Zij bestaat niet, nergens wordt naar haar gerefereerd, er wordt zelfs niet naar haar verlangd. Anna's grootste wens is gezien te worden door haar vader. Het is een irreëel verlangen, een sprookje op zich, omdat haar vader haar nooit zal kúnnen zien, opgeslokt door de warboel in zijn hoofd. Al moet gezegd dat zijn brieven aan Anna heel nuchter klinken, er staan geen vaderlijke woorden in en ook geen vragen voor Anna. De wanhoop die daaruit voortvloeit, roept bij deze puber doodswensen op.

Alles zwart

In het tweede deel, wanneer Anna is opgenomen, is alles zwart. Dan klinkt er dramatisch verwrongen taal van een meisje dat zich afsluit. De zinnen kennen een hoge intensiteit, ze zijn compact, zoals een stem een scheur in een kamer maakt. Gewone dingen worden zo nadrukkelijk benoemd, dat ze in een ongewoon daglicht komen te staan. Op een gegeven moment verandert dat iedere pagina in lood, vooral de laatste tien pagina's zorgen voor een disbalans en zijn moeilijk door te komen. Een tenhemelstijging, als ware Conrad een Helios op zijn zonnewagen, breit dat niet recht. Het einde is daardoor onbevredigend. De beste Scandinavisch literatuur bevat iets tragikomisch (Lars Saabye Christensen, Mikael Niemi). Hier ontbreekt iedere relativering en dat maakt het boek tot een wurgkoord. Dat geldt overigens net zo goed voor De glazen stolp van Plath, dus een icoon kan dit boek best nog worden. Het is knap, beslist heel zorgvuldig in elkaar gezet, maar mij uiteindelijk te uitzichtloos en verstikkend.

Fleur Speet is literair recensent. Ze schrijft onder meer voor De Morgen.

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum