Recensie: Onbehagen en vrolijkheid door verpletterend veel mogelijkheden

01 juni 2015 , door Pieter Hoexum
| | |

Met De nieuwe mens schreef architectuurhistoricus Auke van der Woud op geheel eigen wijze een verhaal over ‘Overvloed en onbehagen’. Maar in tegenstelling tot bij Schama, gaat het bij Van der Woud niet over onbehagen dat voortkomt uit calvinistisch schuldgevoel, het probleem is niet dat men vreest dat de overvloed aan aardse zaken afleidt van de hogere, geestelijke. Integendeel, de ‘nieuwe mens’ omarmt de nieuwe cultuur met zijn overvloed met overgave – en bezwijkt eronder: ‘De nieuwe cultuur had voor […] grote vragen geen antwoord. Die cultuur gaf geen richting, alleen vrijheid en verpletterend veel mogelijkheden.’

‘... en kamerplanten’

Dat klinkt misschien somber, maar het boek van Van der Woud is geen donderpreek, nergens steekt hij een waarschuwend vingertje op. Hij be-schrijft voornamelijk en schrijft nauwelijks vóór of áf. Wel laat hij zien dat de nieuwe cultuur twee gezichten heeft: de nieuwe ‘cultuur bracht niet alleen vervreemding en andere sociaal-psychologisch onbehagen, maar ook vrolijkheid en vrijheid’.

De cultuur waar Van der Woud op doelt, is de cultuur die opkwam in de negentiende eeuw tijdens het fin de siècle in Nederland. Het was niets minder dan een revolutie, een culturele revolutie. De vraag wat mee mag tellen als cultuur werd opeens totaal anders benaderd: tot dan toe mochten slechts unieke en zeldzame zaken tot de cultuur gerekend worden, maar vanaf dan tellen ook en vooral de veelvoorkomende en gewone, alledaagse dingen mee.

Het eerste en verreweg grootste deel van het boek geeft dan ook een ‘waaier van voorbeelden’, zoals Van der Woud het zelf noemt in zijn Woord vooraf. Dat deel bestaat uit vele korte hoofdstukken waarin telkens een verschijnsel van de nieuwe tijd beschreven wordt: ‘Schouwburgen, cafés, musea, modemagazijnen, monumenten, badplaatsen, het onderwijs, scholenbouw en de massawoningbouw, villa's en kamerplanten.’ Wat hebben al die zaken met elkaar te maken? Dat lijkt een geëigende vraag, zo hoort geschiedschrijving toch te gaan: je geeft een hele reeks voorbeelden en laat dan zien hoe die tekenen des tijds zijn, hoe ze uitsluitingen zijn van de tijdgeest. Dat doet Van de Woud ook wel, maar dan niet door al die verschillende dingen onder een noemer te brengen of verbanden te leggen. Het eigenaardige van de nieuwe cultuur is namelijk nu net dat er geen verbanden of gemeenschappelijke kenmerken of gedeelde waarden meer hoeven te bestaan. Het streven naar een hogere eenheid is iets van de oude tijd, de nieuwe mens omarmt de veelheid: villa's én kamerplanten.

Ondertussen zijn er toch wel wat kenmerken van de nieuwe cultuur te noemen: ze is om te beginnen een massacultuur en bovendien materialistisch en visueel. De opkomst van het panorama, van de bioscoop en van de etalages zijn exemplarisch. Men is de oude strijd tussen schijn en werkelijkheid voorbij: het doet er niet toe dat het schijnvertoningen zijn, ze leveren echte ervaringen op, en daar is het om te doen. Bovendien is typisch dat men op deze zaken in eerste instantie niet uitgekeken raakt – en dan opeens wel. Het verschijnsel mode is misschien wel hét voorbeeld van de nieuwe cultuur.

Modern is het nieuwe ouderwets

Van der Woud kan in de loop van het boek zijn oorspronkelijk vak van architectuurhistoricus helemaal uitbuiten, want juist voor architecten was de culturele revolutie van groot belang. In de loop van de negentiende eeuw kwam hun vak onder druk te staan van ontwikkelingen in de kunst en de wetenschap. De architect was bij uitstek iemand die tussen kunst en wetenschap opereerde, maar die waren niet meer met elkaar te rijmen: er werd technisch veel meer mogelijk dan artistiek gezien wenselijk was.

Het gros van de architecten kwam uit hun morele en esthetische ivoren toren, werd ‘professional’ en ontwierp gebouwen waar massale vraag naar was en/of waar dus een markt voor was. Terwijl de meerderheid dus koos voor pragmatisme, bleven met name de architecten Cuypers en Berlage kiezen voor idealisme. En hier wordt Van der Woud behoorlijk fel: de vele en meestal exclusieve aandacht voor architecten als Cuypers en Berlage doet geen recht aan de nieuwe bouwkunst. Cuypers en Berlage waren volgens Van der Woud grote uitzonderingen, zij konden zich door vriendjespolitiek hun ivoren toren blijven veroorloven. Eigenlijk verdienen ze die grote aandacht van architectuurhistorici niet. Bovendien, Cuypers is zogenaamd een conservatief en Berlage een progressief, maar er zit in de handelsgeest, geldingsdrang en het professionalisme van Cuypers veel meer nieuwe cultuur dan hij zelf toe zou willen geven en in Berlage zit meer behoudzucht dan hij toe zou willen geven.

De meeste kunsthistorici (en architectuurhistorici) die zich met kunst van na 1900 bezighouden, zijn helemaal afgericht op het modernistische verhaal: zij laten keurig zien waar de wortels van het modernisme liggen en waar het zich tegen afzet. Maar zo belangwekkend en vernieuwend was dat modernisme helemaal niet, er zit in het modernisme iets ouderwets: ‘modern’ is goede smaak. De modernistische architect wil de massa verheffen tot ‘goed wonen’; de architect nieuwe stijl is daar al lang voorbij.

Verlichting en romantiek, daar komen vreemde kinderen van

Er is nog veel meer over dit rijke boek te vertellen. Ik beperk me tot de opmerking dat het mij vaak (terug) deed denken aan Boomkens’ Erfenissen van de verlichting. Boomkens heeft het daarin weliswaar expliciet steeds over ‘moderne cultuur’, maar hij zit daarmee niet ver van wat Van der Woud ‘nieuwe cultuur’ noemt. Ook Boomkens’ boek gaat grotendeels over de opkomst van een ‘massacultuur’ – alleen die term al doet en deed menig intellectueel huiveren: het zou een oxymoron van de eerste orde zijn.

Verder besteden Boomkens en Van der Woud beiden expliciet aandacht aan wooncultuur en stadscultuur en is voor beiden de socioloog Simmel een sleutelfiguur. Bovendien leeft bij beiden de idee dat Verlichting en Romantiek twee kanten van een en dezelfde medaille zijn. Volgens Van der Woud is de nieuwe mens kind van vader Verlichting en moeder Romantiek; daarbij merkt hij op dat deze nakomeling eigen afwijkende genen had, waardoor hij ‘extreem goed aangepast bleek aan het veranderende milieu. Een woekerplant’.

Als je iets van de grootheid en kleinheid en van de uitbundigheid én neerslachtigheid van de huidige cultuur en de huidige mens wilt begrijpen kun je het beste dit geschiedenisboek opslaan. Lees De nieuwe mens.

Pieter Hoexum is filosoof, publicist (voor o.a. Trouw) en huisman. Hij was boekverkoper bij Athenaeum Boekhandel. Zijn boek Gedenk te sterven. De dood en de filosofen kwam uit in 2003, in 2014 verscheen zijn Kleine filosofie van het rijtjeshuis. Hij heeft ook een website: pieterhoexum.wordpress.com.

pro-mbooks1 : athenaeum