Recensie: Verhulsts lege hoofdpersoon is de taal

07 maart 2015 , door Fleur Speet
| |

Dit jaar was de eer aan Dimitri Verhulst om het boekenweekgeschenk te schrijven. Je weet wel, de auteur van onder meer De helaasheid der dingen, Mevrouw Verona daalt de heuvel af, Godverdomse dagen op een godverdomse bol en Kaddisj voor een kut. De auteur die alleen al met zijn titels gelovigen en feministen op de kast joeg. In De zomer hou je ook niet tegen (vanaf 7 maart gratis bij € 12,50 aan boeken) doet Verhulst er nog weer een schepje bovenop, in de inhoud althans. Maar het stelt op de smeuïge taal na teleur.

De pensionado en de potplant

Pierre is een ‘jonge zestiger’ die een ‘plantaardige gehandicapte’ jongen ontvoert naar Zuid-Frankrijk. Een kleine road-novel dus. De jongen, Sonny, wordt over een dag zestien en Pierre, die Sonny in Nederland geregeld bij de instelling ophaalt om een wandeling met hem te maken, wil hem als verjaardagscadeau een verhaal geven. Een verhaal over zijn moeder. Dat verhaal kan alleen verteld worden op een speciale berg in Zuid-Frankrijk en dus rijdt Pierre een stukje verder dan het gebruikelijke park.

Maar Sonny is een simpele sukkelaar die niet praat, van een dialoog zal geen sprake zijn daar bovenop die zinderende zomerse berg, zelfs niet als hem wijn in de keel wordt gegoten. De novelle wordt daardoor noodgedwongen een monoloog (leuk voor theater), met af en toe een paar stukjes vanuit de alwetende verteller over de toestand waarin Pierre en de potplant zich bevinden.

Die toestand wordt allengs kritischer. Het is een beetje heet daarboven en Pierre slobbert wel erg veel eersteklasse wijntjes weg om zijn schaamte te overwinnen (want ja, hij trekt zich nog maar eens de haren uit de kop dat hij zo bang is geweest), zodat je je afvraagt wat deze ouwe sul met de puber gaat doen. Daarop volgt geen antwoord, Pierre weet het zelf ook niet. Einde verhaal.

Een babbelend wijf

Welbeschouwd is dit getetter van een zijig eitje. Pierre is met zijn rituelen een slappe zak, noemt zichzelf een stommeling dat hij nooit in Frankrijk is gaan wonen, hij zingt ‘als een wastrommel’ en loopt vaak rond met de ‘dode ogen van een dorade’. Ook fysiek is hij weinig imposant. Hij is zo mager dat een hele stoet vrouwen er een persoonlijk project van heeft gemaakt om, in Verhulst’ omslachtige bewoordingen, ‘zijn afhankelijkheid van de broeksriem naar de vergetelheid te koken’. Een vrouw parkeert beter in dan hij, hij kookt, maar alleen zijn moeders en grootmoeders vette kost, hij kiest steeds voor vrouwen die een kind van hem willen, terwijl hij mislukt is als zoon en vader (voor de goede orde: hij heeft een dochter, ergens, ofzo). Nee, hij is bepaald geen Hemingway-man, mannenpraat is niet aan hem besteed. Zo kan hij toegevoegd worden aan het steeds langer wordende rijtje moderne mannelijke personages die falen door hun vrouwelijke eigenschappen. Pierre is een voortdurend in de ‘kletswijfmodus’ staand doetje. Ik degradeer mij tot het niveau van de vrouw en kom er dan misschien mee weg. Mea culpa.

De taal als hoofdpersoon

Ik ga hier niet verklappen wat de biecht van Pierre inhoudt, dan is de lol er vanaf en het stelt ook niet zoveel voor. De plot is te reduceren tot één zinnetje, maar werd opgerekt tot novelle met vele zijpaden (anderhalve pagina over Hotel Ambassade: is er gesponsord soms?). Er is kortom weinig vlees aan de botten van dit verhaal. De hoofdpersoon is niet viswijf Pierre, niet zwijgende Sonny en zelfs niet de tot in de hemel bejubelde vrouw (die desondanks plat blijft), nee, de hoofdpersoon van dit verhaal is de taal. Verhulst is een bombastisch schrijver die er duivels plezier in schept dat te zijn. Zijn zinnen zijn zo vet dat het er vanaf druipt. Dat is in al zijn werk zo, het is zijn handelsmerk. Soms levert dat gigantisch leuke slapstick op:

'De kasseien waren een hel om met een rolstoel over te rijden, en Sonny zijn tanden klepperden enthousiast. Padam, padam. Als die idioot er nu maar niet aan dacht zijn tong uit zijn bek te laten bungelen. Of Pierre moest nog een bloedend stuk charcuterie van de grond rapen, dat er vervolgens weer zou moeten worden aangenaaid door een moeilijk te vinden arts van wacht.'

Bij een verzorger met piercing in de onderlip en het Olympisch logo aan oorringen in één oor, steekt onder zijn kledij waarschijnlijk ‘nog een halve ijzerwinkel’. Het is zonder meer vermakelijk en knap hoe Verhulst wellustige hyperbolen weet te vinden. Humor creëert hij ook fraai met de technische truc onderwerpen terug te laten keren als inside jokes (iets waar Maria Stahlie verschrikkelijk goed in is).

Maar er zijn ook de stijlbreuken (‘lusteloos lepelend in zijn vreten’), de omslachtige manieren om dingen te zeggen, wat voor ironie moet doorgaan (‘mijn ondergewicht is je compagnie bijzonder dankbaar’) en de soms lelijke of te makkelijke woorden (een auto die ‘dorst’ heeft, ‘kankerstok’ voor sigaret).

Tommy Wieringa

Vorig jaar schreef Tommy Wieringa een soortgelijk verhaal voor de Boekenweek, Een mooie jonge vrouw. Ook bij hem een oudere man. Ook bij hem overspel. Ook bij hem een groen blaadje. Ook bij hem de verkeerde keuze. Ook bij hem de angst voor kroost. Ook bij hem een vent die balanceert op de rand van onze sympathie doordat hij eigenlijk een klootzak is die zijn ondergang aan zichzelf te danken heeft. Maar dat verhaal had, zo weinig pagina’s als het telde, de impact van een knuistdikke roman. Dat verhaal sloeg op je hart, bonsde erop, sprak in waarheden die pijn deden. Verhulst heeft het nakijken, zijn novelle is een prachtige, lege huls van taal. Als men dan toch geïnteresseerd is in een oude vent die faalde leze men beter Buiten bereik van Tim Parks, Datumloze dagen van Jeroen Brouwers of Dinsdag van Elvis Peeters. 

Fleur Speet is literair recensent.

pro-mbooks1 : athenaeum