Recensie: Een goddeloze geschiedenis

30 november 2015 , door Pieter Hoexum
| | | | |

Rigoureus scepticisme had David Hume als tiener al een zenuwinzinking bezorgd. De twijfel monde uit in vertwijfeling en verlamde hem volledig. Later lukt het hem scepsis te combineren met nuchterheid en zelfs gemoedelijkheid. Als zodanig werd hij later beroemd, als ‘vriendelijke en beleefde radicaal’. Bij leven en welzijn was ‘Le Bon David’, zoals hij in de Parijse salons bekend stond, een erelid of ‘mascotte’ van ‘Het verdorven genootschap’, zoals Philip Blom het noemt. Maar Hume blijft moeilijk in te delen: voor radicalen en hun aanhangers of geschiedschrijvers, zoals Jonathan Israel, zijn zijn politieke opvattingen te conservatief en voor conservatieven is zijn filosofie te radicaal. Nicholas Phillipson schreef een verhelderende biografische studie over de, in al zijn redelijkheid, eigenzinnige Hume. Door pieter hoexum.

N.B. Op 19 september vanaf 20.00 uur gaat Jonathan Israel in gesprek met Philipp Blom in Felix Meritis ter gelegenheid van het verschijnen van het laatste deel van Israels trilogie over de Radicale Verlichting: Democratic Enlightenment.

Heilige ketter?

Juist omdat Hume een beroemd en berucht atheïst was en door velen werd verketterd, werd hij door medestanders van de weeromstuit heilig verklaard. Biografieën zijn sowieso vaak verkapte hagiografieen. Als het om filosofen of kunstenaars gaat, schijnt het grootste compliment te zijn dat hij of zij zijn tijd ver vooruit was. Wat dat precies, of ongeveer, betekent en wat er dan zo goed aan is, heb ik nooit begrepen. Phillipson schreef géén hagiografie en bij hem is Hume juist niet zijn tijd ver vooruit, zijn Hume staat midden tussen zijn tijdgenoten, in de actualiteit.

Voor de duidelijkheid en eerlijkheid: Philipson schreef geen echte biografie. Dat was ook niet echt nodig. Geleerden denken er misschien anders over, maar voor de gewone lezer is dé biografie die van Mossner (uit 1954, maar vaak herdrukt). Wat zou je daar nog aan kunnen toevoegen? Sterker, er hadwel wat geschrapt kunnen worden uit dat overvolle boek van hem. Phillipson belicht gelukkig één bepaald aspect van Hume, een aspect dat bovendien meestal nauwelijks aandacht krijgt: Hume als historicus.  Het resultaat is een uitermate elegante en intrigerende biografische schets van Hume, met ditmaal de nadruk op zijn latere jaren.

Een samenloop van omstandigheden

Humes grote filosofische werk, de Treatise of Human Nature (onlangs nog vertaald in het Nederlands) was een jeugdwerk, Hume publiceerde het op achtentwintigjarige leeftijd. Veel lezers of aandacht trok het boek niet. Meer succes had Hume met de in de jaren daarna geschreven populair-filosofische Essays, Moral, Political, and Literary. Humes anti-religieuze ideeën maakten echter een academische carrière onmogelijk. Na verschillende baantjes aanvaarde Hume een eervolle positie van  bibliothecaris, waarbij hij een enorme bibliotheek tot zijn beschikking kreeg. Ondertussen ging hij aan de slag met het schrijven van een geschiedenis van Engeland.

Phillipson benadrukt, zoals al uit de titel blijkt, dat Hume een filosofische historicus was. Hume stond wat dat betreft in de traditie Machiavelli, met zijn Discorsi, die op zijn beurt weer in de traditie stond van Romeinse historici als Tacitus en Polybius: historici met een politiek-filosofische belangstelling en focus. Humes History of England is dan ook vooral een geschiedenis van de Engelse politiek. Je zou kunnen zeggen dat Hume een biografie van de Engelse constitutie schreef. Daarbij moet wel bedacht worden dat constitution niet vertaald kan worden met ‘grondwet’, alleen al omdat Engeland geen grondwet heeft en die ook nooit gehad heeft. Het gaat om veel meer dan de grondwet, het is het staatkundige bestel, letterlijk de gesteldheid van de politiek in Engeland.

Hume ging in kreeftengang te werk: hij begon bij de min of meer recente geschiedenis en vanaf daar terug in de tijd. De eerste twee geschreven delen behandelen de zeventiende eeuw, ze eindigen met de Glorious Revolution van 1688; dan schrijft Hume twee delen over de zestiende eeuw (over de Tudors) en tenslotte nog twee delen over de Middeleeuwen en de Oudheid.

Hume stopte dus in 1688, volgens velen het culminatiepunt van de Engelse (politieke) geschiedenis. Misschien wel als het logische eindpunt van die geschiedenis, die dan begon met de Magna Carta van 1215, waarin de koning en de baronnen een ‘contract’ sloten over hun zeggenschap. Hume heeft niet zo’n zonnige kijk op de geschiedenis, hij ziet geen grote lijnen en vooral geen werk van God of wat voor metafysische macht dan ook. Bij Hume is geschiedenis mensenwerk.

Bij Hume wordt de Glorieuze Revolutie een gelukkige samenloop van omstandigheden en een dubbeltje op zijn kant: het had zomaar alweer uit kunnen lopen op een burgeroorlog, zoals in begin van de zeventiende eeuw. Dat het goed af was gelopen in 1688 was volgens Hume te danken aan het koelbloedig en prudent optreden van ‘onze’ stadhouder Willem III, als ‘aangetrouwde koning’ van Engeland. Aan een buitenlander dus. Willem kende zijn plaats en hoorde zwijgend alle hoogst principiële debatten aan. Eigenlijk had Willem helemaal geen tijd voor dit soort scherpslijperij: hij wilde Europa in, ten strijde trekken tegen Lodewijk XIV. Hij hakt daarom snel de knoop door en nam in Engeland genoegen met wat hij zonder veel problemen kon krijgen.

Dunne korst

Het zal duidelijk zijn dat Hume geen al te hoge pet op had van de politiek, of er althans geen grote verwachting van koesterde. Je zou het realisme kunnen noemen: het gaat om niet veel meer dan het  handhaven van de orde. Toch is dat al heel wat. Die orde, de beschaving, is volgens Hume namelijk maar een heel dun korstje op een alles behalve dode vulkaan. Bijgeloof en ‘enthousiasme’ (fanatisme) vormen altijd een bedreiging (zie vorige aflevering). Daarom ook wil Hume niet proberen via geschiedschrijving gelijk te krijgen, hij bedrijft geen ‘whig history’. Hume probeert te beschrijven zonder vóór te schrijven. Zo besluit Phillipson dan ook zijn boek: ‘For it was as important for the philosophical historian to liberate human beings from the priestcraft of historians as it was to liberate them from the clerics.’

Overigens blijkt de grootheid van Hume misschien nog wel het beste uit het feit dat er geen ‘humeanen’ zijn, geen ‘fans’ (fanatieke aanhangers, ‘enthousiastelingen’) zoals er bijvoorbeeld wel spinozisten zijn. Een uitzondering op deze regel is wellicht Adam Smith, over wie Phillipson recent een gloednieuwe biografie publiceerde. Daarover een volgende keer meer.

Pieter Hoexum is filosoof, publicist (voor o.a. Trouw) en huisman. Hij was boekverkoper bij Athenaeum Boekhandel. Zijn boek Gedenk te sterven. De dood en de filosofen verscheen in 2003. Dit is het tweede deel van een drieluik over Hume en zijn leerling en vriend Adam Smith.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum