Recensie: Een oorlogsgeschiedenis van de poes

30 november 2015 , door Martin Smit
| | | | | |

Duizenden boeken zijn er geschreven over de Duitse bezetting van Nederland tussen 1940 en 1945. Collaboratie, verzet, vervolging, de hongerwinter, geallieerde strijd op Nederlandse bodem en bevrijding, komen daarin gedetailleerd aan de orde. Toch is er in die literatuur een onderbelicht aspect: hoe verging het Nederlandse huisdieren in die jaren, met name de poes? Parooljournalist Paul Arnoldussen dook in de levensomstandigheden van poezen tijdens de bezetting. In zijn studie Poes in verdrukking en verzet 1940-1945 - tevens De Poezenkrant 57 - speurt hij naar die leemte in de geschiedschrijving over de bezetting. Door martin smit.

Over het lot van huisdieren tijdens de bezetting is weinig bekend. In literatuur over die tijd is daarover niets of nauwelijks iets terug te vinden. In archieven van instanties als de Dierenbescherming of de Sophia-Vereeniging tot bescherming van dieren, nog minder. Paul Arnoldussen - wekelijks vult hij in Het Parool een pagina met Amsterdamse historische onderwerpen - verdiepte zich in het lot en de rol van poezen tijdens die donkere jaren.

Harde cijfers over poezen in oorlogstijd heeft hij niet boven water kunnen halen, zo erkent hij. Maar uit mondeling overgeleverde verhalen, fragmenten uit de literatuur, en vooral uit kranten uit de oorlogsperiode, weet hij een representatief beeld te schetsen van de poes in oorlogstijd. Tegelijkertijd geeft hij een onthutsend beeld van een opmerkelijke tweeslachtigheid in de samenleving: terwijl duizenden Nederlandse Joden werden afgevoerd, hield menigeen de dierenliefde hoog in het vaandel.

Kattenbrood

In de begintijd van de bezetting trok de Dierenbescherming bij autoriteiten aan de bel vanwege het toenemende aantal rondzwervende poezen, als gevolg van evacuaties en bombardementen. Lokale gezagsdragers hadden echter in die dagen wel iets anders aan hun hoofd. Het gevolg was dat veel rondzwervende huisdieren werden afgemaakt.

Een van de eerste problemen waar poezen zich in de bezettingsjaren voor gesteld zagen was het bij elkaar scharrelen van hun dagelijkse portie eten. Er bestond weliswaar al kattenbrood, maar tijdens de bezetting was dat alleen te verkrijgen voor houders van raskatten: arisch denken doorgevoerd naar dierenniveau. Met de steeds nijpender wordende voedselsituatie verdween uiteindelijk het vlees uit het kattenbrood.

Steeds meer levensmiddelen kwamen op de bon en baasjes en bazinnen van poezen zagen zich gedwongen, gezien het beperkte vleesrantsoen, het vlees voor huisdieren te beperken. Sommige poezen legden zich daarbij neer, anderen weigerden surrogaatvlees te eten. De voedertips van de Dierenbescherming - doorgekookte schillen en visafval (pas op: graten!) - bleken niet toereikend. Veel poezen losten het probleem creatief op door zich meer op muizen en vogels te storten.

Kattenmeppers

Met de stijging van het voedseltekort kwam de positie van poezen meer en meer in gevaar. De poes werd het slachtoffer van de ingeperkte vleesproductie en werd naar schatting in duizenden gevallen direct het slachtoffer van het vleestekort. Nieuw in het straatbeeld was de verschijning van de stiekeme kattenmepper met zijn jutezak, die loslopende katten ving. Met deze weliswaar strafbare maar lucratieve bezigheid leek het lot van veel poezen bezegeld: van jager werden zij gejaagden en eindigden ze hun leven in de pan. Kat smaakt echter minstens zo goed als konijn, zo wist later menig consument te melden. Dat de huid ook nog eens hergebruikt - en dus verkocht - kon worden, bleek voor de kattenmeppers een extra voordeel.

Verzet

De studie van Arnoldussen verschijnt onder auspiciën van De Poezenkrant van directeur P. Schreuders (onregelmatig sinds 1974), als nummer 57 in de reeks. Traditiegetrouw is ook dit nummer van De Poezenkrant gemodelleerd naar een publicatie uit het verleden. Ditmaal is dat de uitgave Volk in verdrukking en verzet 1940-1945, samengesteld door J.W. Rengelink en I. Mug, een boekje dat scholieren in het hele land in 1960 kregen uitgereikt bij de viering van de vijftiende bevrijdingsdag. De handelseditie van deze Poezenkrant is genaaid gebonden in een kartonnen omslag met schutbladen van verduisteringspapier.

Net als diverse onderwerpen in eerdere nummers van De Poezenkrant mag dit thema dan op het eerste gezicht triviaal lijken, het tegendeel is het geval: de gevolgen van de bezetting blijken voor poezen en baasjes en bazinnen juist grote gevolgen te hebben gehad. Zo haalt Arnoldussen een aantal voorbeelden aan van poezen die, na elders ondergebracht te zijn, op eigen initiatief een lange reis maken en terugkeren bij hun oorspronkelijke baasjes, die daarmee hun geluk niet op kunnen. Het zijn simpele verhalen, maar juist in die bezettingssituatie heeft de band tussen poes en baas of bazin vaak een essentiële rol gespeeld.

De poes kwam tijdens de bezetting niet alleen in verdrukking, maar ook in verzet, al moeten we dat laatste als onbewuste toevalstreffers van poezengedrag kwalificeren. Arnoldussen beschrijft onder andere een legendarische gebeurtenis van een uit een pand wegvluchtende poes, die daarmee de politie op het spoor brengt van een illegale slachterij.

Toonder

In de Nederlandse literatuur over de bezettingsjaren speelt de poes een bescheiden rol. Arnoldussen noemt het verhaal ‘De Indringster’ van Ina Boudier-Bakker, waarin de poes Pasja in verzet treedt tegen een grijze cyperse kat. Verbloemde symboliek ongetwijfeld. Ook in het werk van W.F. Hermans en van Frans Pointl zijn verwijzingen te vinden naar poezen in oorlogstijd.

Een bekende poes die tijdens de oorlogsjaren ontstond was Tom Poes, getekend door Marten Toonder. De strip werd gepubliceerd in De Telegraaf en hoewel Toonder later het verhaal Thijs IJs bestrijdt de reuzen van Pakkijs als een voorzichtige verzetsdaad betitelde, weet Wim Hazeu in zijn onlangs verschenen biografie over Toonder dat toch anders te interpreteren: Toonder was aanmerkelijk meer meegaand met de Duitse cultuurregels dan hij later wilde toegeven. In een appendix besteedt Arnoldussen uitgebreid aandacht aan Tom Poes en diens optreden tijdens de oorlog. Toonders rol, en die van Tom Poes zijn ook nu nog een punt van discussie.

Achterhuis

Opmerkelijk is dat in het meest vertaalde en verkochte boek uit de Nederlandse literatuur, Het dagboek van Anne Frank, ook de meest uitgebreide passages zijn te vinden over enkele poezen in de bezettingsjaren. Anne Frank beschrijft de poezen Moortje, Mouschi en Moffi. Moortje was haar poes toen de familie Frank nog op het Merwedeplein woonde, de andere poezen figureren op de Prinsengracht in het achterhuis. Dat Anne Frank Moortje bij buren op het Merwedeplein heeft moeten achterlaten voordat de familie onderdook, raakte haar diep en ontroerde haar later nog steeds, zo is uit haar dagboek op te maken. Het is een van de weinige gedocumenteerde voorbeelden van hoe een poezenleven tijdens de bezettingsjaren een niet te vergeten en niet uit te vlakken indruk en invloed kon hebben op een mensenleven.

Paul Arnoldussen illustreert zijn relaas over poezen in de oorlog met een aantal bijzondere en zeldzame foto's van poezen tijdens de bezetting, gevonden in archieven van verzetsmusea. Misschien is de foto op pagina 24 wel het meest illustratief voor zijn thema: Kruidenierszaak De Pelikaan, Reguliersgracht 41, Amsterdam, telefoon 32371, een grijsgestreepte kat koestert zich in de zon op de vensterbank van de zaak. Op de ruit hangt een plakaat: Voor Joden verboden.

Martin Smit is redacteur van het tijdschrift de As, publiceerde artikelen in de As, de Parelduiker en Leovardia en is medewerker van Athenaeum Nieuwscentrum.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum