Leesfragment: Terug naar de Stichtstraat

29 januari 2024 , door Paul Gellings
|

Nu op de longlist van de Libris Literatuurprijs 2024: Paul Gellings’ nieuwe roman Terug naar de Stichtstraat. Lees bij ons een fragment en koop dat boek!

Hoe onthoud je het verleden? Of eigenlijk: hoe onthoud je je verleden als het een groot trauma bevat? Die vragen komen op bij de verteller wanneer hij terugkeert naar de straat van zijn jeugd, de Stichtstraat in de Amsterdamse Rivierenbuurt. Een vroegere buurman blijkt daar nog steeds te wonen, maar die heeft heel andere herinneringen aan hun gedeelde geschiedenis.

De verteller daalt af in zijn eigen geheugen en zet daarbij zijn fantasie en zijn tekentalent ten volle in. Haarscherp ontstaat het beeld van een straat tijdens de naoorlogse wederopbouwjaren, van aardige en minder aardige buren en hun al dan niet verknipte kinderen. En van oorlogservaringen die menig buurtbewoner in zich meedraagt.

Zo ontrolt zich een virtuoos verteld verhaal waarin getekend wordt met woorden en een raadsel tot op de laatste bladzijden blijft fascineren.

 

Een paar dagen na mijn nachtelijke zoektocht op internet kreeg ik van Maud een knipsel uit Het Parool toegestuurd dat me een schok bezorgde. Het besprak Atlantis aan de Amstel, een boek met geschiedenissen uit de Rivierenlaan tot  januari 1964, toen zij werd omgedoopt in President Kennedylaan.
Volgens het artikel behandelde het boek de ambitie een grote avenue aan te leggen die uiteindelijk moest leiden naar een esplanade. Aan de zuidzijde een kathedraal van een station met fonteinen ervoor, aan de noordzijde een monumentale Rijksacademie van Beeldende Kunsten.
Gefnuikte ambitie: door crisistijd en oorlog liep dit project na een paar honderd meter al dood in zandland, daar waar ten slotte de nieuwe RAI zou verrijzen. Je moest het ruim nemen, zo vermeldde het artikel, het boek ging niet alleen over de Rivierenlaan, maar nam je ook mee in het stratenplan dat zij destijds afzoomde. Met name een bovenwoning op de hoek van de Maasstraat speelde een prominente rol, en dat bracht die schok bij mij teweeg.  
Daar had zich tijdens het laatste oorlogsjaar een verdacht sterfgeval voorgedaan, waarbij een zeventienjarige Christiaan B. betrokken was geweest. Het slachtoffer was de 22-jarige uit Duitsland gevluchte onderduikster Stella Louise Zalmann, die met haar gedrag de aandacht van de Gestapo dreigde te trekken. B. was door een brigadier Fred Swijters als getuige gehoord, waarna de aanklacht ‘verbergen en vervoeren van een lijk’ luidde. Een buurtbewoner had hem ’s avonds samen met zijn moeder een opgerold tapijt dat er ‘zwaar uitzag’ in een kruiwagen naar de Boerenwetering zien vervoeren.
Voornaam, initiaal en leeftijd klopten. Vanwege het feit dat Christiaan B. een tekenopleiding aan de Amsterdamsche Grafische School had gevolgd, kon het niet anders of het ging om oom Chris als jongen. De officier van justitie legde zijn moeder tijdens de rechtszaak moord dan wel doodslag ten laste. Het sectierapport sprak ook boekdelen. Er was sprake van een gapende wond op het achterhoofd en een gebroken nek. Begin augustus veroordeelde de arrondissementsrechtbank Annemarie B. tot vier jaar gevangenisstraf ‘wegens doodslag en het wegvoeren van een lijk met het oogmerk om het overlijden te verhelen’. Christiaan B. kreeg zes maanden cel onvoorwaardelijk, maar hoefde niet te zitten. De gevangenissen puilden uit, en de ware schuldige was gestraft.
Moord en diefstal achtte de rechtbank niet bewezen. Op het moment dat Japan capituleerde, verbleef Annemarie B. in de gevangenis aan de Amstelveenseweg. Na de oorlog diende ze een gratieverzoek in. Dat werd anderhalf jaar later door koningin Wilhelmina ingewilligd, waardoor ze de rest van haar straf niet hoefde uit te zitten. Voor de minister van Justitie, die Hare Majesteit daarin had geadviseerd, had Annemarie met haar daad juist het leven van een andere Joodse onderduikster gered. En het was een noodlottige samenloop van omstandigheden geweest als gevolg van de ‘oorlogstoestand, de ontreddering om een in Duitschland tewerkgestelde vader en echtgenoot én de toch blijkbaar zoo sterke provocatie, welke er van het, overigens zeer bewerkelijke, slachtoffer uitging’.
Ik begreep wel dat Het Parool vooral op dit drama inzette. Van zoiets smullen krantenlezers nu eenmaal. Ik ook. Meteen de volgende dag naar Amsterdam waar ik voor het Centraal Station in lijn 4 sprong. Bij de boekhandel in de Rooseveltlaan prijkte het boek prominent naast de kassa. Zonder het in te zien griste ik het van de stapel, rekende af en voegde het bij mijn tekenspullen in mijn zijtas.

Verblindend lagen de tramrails in de lage herfstzon. Op een bankje haalde ik Atlantis aan de Amstel uit mijn tas. Ik wilde meteen naar de misdaad waarbij Christiaan B. betrokken was geweest, maar mijn aandacht werd getrokken door een opsomming van coryfeeën die ooit aan de Rivierenlaan hadden gewoond: dichteres Hanny Michaelis, tekenaar Eppo Doeve, acteur Jules Croiset...
Er was meer wat mijn fantasie prikkelde, en ik dwaalde van bladzijde tot bladzijde door een gedroomd Amsterdam. Veel architectonische en planologische details, bouwtekeningen, het machtige front van het station dat er nooit was gekomen, de fonteinen ervoor, een Brandenburger Tor-achtige colonnade bedoeld als toegangspoort, met een plooirok van tien, twaalf rijbanen ervoor. Zoiets als het Germania van Albert Speer, dat ook nooit is gebouwd.
Heel even kwam dat alles voor mijn ogen tot leven, alsof er op een soort tegenaarde ooit echt een dergelijke grote boulevard had bestaan, in plaats van dat half landelijke laatste stukje Minervalaan met vleugelnoten in het midden en kubuswoningen aan weerszijden. Verder nog wat pagina’s over Jodenvervolging en verraad, razzia’s, handgeschilderde huisnummers en mezoeza’s met onverhoorde gebeden.
Maar over die geschiedenis had ik thuis al een schatkamer vol boeken en knipsels. Ik was inmiddels bij het hoofdstuk aangeland waar het me om was begonnen, het moordverhaal uit de krant, alleen uitgebreider. Ik moest maar eens ter plekke gaan kijken. Na het boek weer dichtgeslagen te hebben liep ik verder de buurt in. 
De schemer begon in te vallen, altijd dieper en zwarter na zo’n goudomrande herfstdag, perfect voor de verbeelding van iemand zoals ik. Dan tekenen de omtrekken van het onzichtbare zich af. In die stemming bereikte ik de kruising van de Maasstraat en de voormalige Rivierenlaan, waar het bronzen hoofd van president Kennedy somber over uitkeek. Precies op het snijpunt van bezetting, wederopbouw en koude oorlog. Zelden een buurt meegemaakt waar wereldgeschiedenis en persoonlijke herinneringen zó aan elkaar raken…
Ik bleef staan op de hoek met de granieten vrouwenfiguurtjes van wie ik als kind dacht dat ze tegen me praatten. Daarboven de woning waar Chris Bloemhart en zijn moeder lang geleden hadden gewoond.

De ramen vormden een erker. Ik liep een paar meter terug en keek in het portiek. Ik moest daar in mijn kindertijd ontelbare malen voorbijgekomen zijn, op weg naar school of naar de halte van lijn 4.
Toch kwam daar niet het gevoel van herkenning vandaan dat me geleidelijk bekroop. Het had te maken met de geschiedenis die zich daar had afgespeeld en die me steeds indringender leek op te zoeken. Ik heb altijd een orgaan gehad voor de nagalm van stappen uit het verleden, het komen en gaan van lang verdwenen buurtbewoners, maar hier hoorde ik, vooralsnog heel ijl, heel ver weg, een andere klanksoort. Alsof de stappen in stemmen veranderden. Wat door je hoofd kan spelen vlak voor je in slaap valt.
Waren het de stenen poppen op de hoek? De ongenaakbare ramen? Ik sloot mijn ogen, opende ze weer. Het toch al nauwelijks hoorbare geluid viel weg, kwam terug, en plotseling wist ik het: het was één stem, de stem van mevrouw Rodrigues, mijn oude buurvrouw die alles wist en iedereen kende. Het waren haar woorden die zich leken los te maken uit het zoemen van de muren. Het was de echo op fluistertoon van het raadselachtige gesprek dat ze ooit met mijn moeder in de Stichtstraat voerde.
Hij wil me niet meer kennen, en dat snap ik ook wel, mevrouw. Ik was namelijk een vriendin van zijn moeder, en met haar is het door hem… Want zij heeft hem toen, leugentje om bestwil of zeg maar gerust: leugen – ach, ik zou het u niet moeten vertellen, maar goed, u kunt wel een geheim bewaren. Enfin, als zijn moeder hem destijds niet uit de brand geholpen had, dan had het er lelijk voor hem uitgezien. Niet dat hij het nu zo goed voor elkaar heeft, maar het had erger gekund. 
Sprak mevrouw Rodrigues me toe vanuit een andere dimensie, was het portiek misschien een tunnel die toegang bood tot een bodemloze put van onopgeloste raadsels? Elke grote stad herbergt een labyrint aan tijdzones. Of leefde ze nog ergens, niet eens zo ver weg, en probeerde ze me iets duidelijk te maken? Mensen kunnen heel oud worden, het oneindig lang volhouden, tot ze de boodschap die ze levenslang in zich hebben meegedragen, hebben afgegeven.
Met dit alles in mijn achterhoofd was het of het portiek me naar binnen en naar boven zoog. Als ik maar lang genoeg in die donkere diepte bleef staren, dan zou het drama van Chris Bloemhart en diens moeder zich haarscherp uitkristalliseren. Later thuis hoefde ik dan alleen mijn potlood te volgen, waarna alle vervlogen beelden, scènes, momenten zich één voor één voor mijn ogen zouden aftekenen. Moeiteloos. En ook de sepia zou vervolgens als vanzelf samenvloeien tot een graphic novel. In je beste werk stuur je nauwelijks.
Ik weet niet hoe lang ik daar voor dat portiek ben blijven staan, maar het lukte me die avond nog net om in de laatste trein naar huis te springen.

 

Copyright © Paul Gellings

pro-mbooks1 : athenaeum