Leesfragment: En steeds is alles er

06 november 2023 , door Marjoleine de Vos
|

9 november verschijnt het nieuwe boek van Marjoleine de Vos, En steeds is alles er. Over missen en herinneren. 8 november presenteren we het bij Boekhandel het Martyrium. Vandaag kun je het eerste hoofdstuk al lezen - en je boek reserveren.

De wonderlijke stilte van de dode. Dat is het eerste waarover Marjoleine de Vos zich verwondert als ze het levenloze lichaam ziet van een man van wie ze zielsveel heeft gehouden. Er is geen warmte meer in dat lichaam, geen beweging, geen geruis van ademhaling, geen hart dat nog klopt. Er is alleen nog een omhulsel, een voor eeuwig zwijgend ding, waar je, als je je gêne overwint, tegenaan kunt praten. Hoe laat een onpeilbaar verlies zich vertalen? Laverend tussen verzet en berusting, ongeloof en relativering leidt De Vos de lezer langs de woorden en beelden die denkers en dichters over de dood hebben opgetekend.

En steeds is alles er is een verstild en intiem essay over het zoeken naar woorden voor het onzegbare.



I

De wonderlijke stilte van de dode. Ik sta bij het lichaam en in het huis is niets te horen, het niets van de dingen, ook van dat ding dat de vorige keer nog het levende lichaam van een mens was, een mens die ik graag omhelsde. Nu aarzel ik om het aan te raken.
Het.
De uitdrukking ‘stoffelijk overschot’ is in al zijn stijfheid eigenaardig toepasselijk. Niet alleen omdat er alleen nog maar stof is en geen geest meer, maar ook omdat er meer ontbreekt dan geest. Er is geen leven, geen warmte, geen geruis van ademhaling, geknipper van ogen, het geringe bewegen van een hand. Zou het daarom zijn dat een dood lichaam zo raar licht kan lijken, alsof er echt alleen maar een omhulsel ligt dat je zo op zou kunnen tillen?
Ik heb weleens gepraat tegen een dood lichaam. Ik voelde me een aanstelster. Ik praat ook niet tegen het beeldje in mijn vensterbank, nu ja, misschien als je het per ongeluk om zou duwen, zoals je tegen de planten in de tuin praat als je ze uitrukt (‘Ik zie je heus wel, dacht je nu écht dat je dáár kon gaan staan?’), maar niet meer zodra ze dood zijn.
In gedachten met een dode praten is iets anders, hoewel zelfs dat... Als je eenmaal het dode lichaam hebt gezien is het duidelijk dat de communicatie is opgehouden.
Hier, bij de dode, is niets meer.

Later in de kist zal zelfs deze zo geliefde dode vrijwel onherkenbaar blijken. Zoals dat wel vaker gaat met overledenen, zonder mimiek, de rimpels gladgetrokken door het achterover liggen, zie je niet meer goed wie daar ligt. De mond door de dood of de begrafenisonderneming zo vreemd gesloten, zoals hij die nooit had – en de angst voor wat er achter die mond is nu daar geen adem meer doorheen gaat. De laatste blik op het gezicht, zó graag had je die willen werpen, maar die is onmogelijk, omdat het gezicht het gezicht niet is. De wisseltruc van de dood, die je liefste meeneemt en je achterlaat met iets van Madame Tussauds. Iets wat al na korte tijd best weg kan.
‘Mein Jesus ist tot’, die aria uit de Johannes Passion – dat is de ontzetting die je voelt als iemand van wie je hield, iemand die niet uit je leven kon en mocht verdwijnen, dood is. Niet verdwenen, nee: dood. Levenloos. Het niet-bestaan dat je zo duidelijk aan de dode afziet, dat is zo onthutsend. Met die laatste ademtocht wordt alles omgezet in verleden, meteen. De dode is geen mens meer, hoezeer ook een vorm nog steeds van het geliefde lichaam. Dat kun je zien, je kunt het zeggen, maar je kunt het niet begrijpen. Bach kon het zo laten zingen dat je de ontzetting over dit onbevattelijke feit steeds weer voelt.

In een museum kwam ik, kort na de onthutsende dood van wie zo lang de man van mijn leven was, op de afdeling middeleeuwse schilderijen opmerkelijk veel – of was het mijn blik? – kruisafnames tegen.
Het is opmerkelijk dat de waarheid vaak juist lijkt te verschijnen als er geen waarheid te verkrijgen is. De Waarheid met een hoofdletter. Ik weet niet of ik daarin geloof, maar ik hoop wel vaak er iets van te zien te krijgen. Die waarheid heeft te maken met hoe we leven en met hoe dat is – niet dat dat vaststaat, maar soms zie je op een schilderij iets waarvan je denkt: ja, dát. De waarheid van een lichtval door een raam, van een uitzicht of een ochtendstemming, zelfs van een kruisafname.
Op een van de schilderijen was de bovenste man in de weer met zijn ladder en touwen om het lichaam van de gekruisigde voorzichtig te laten zakken – een vakman, bezig met zijn karwei. De man een trede lager, die de benen van de Heiland omkneld hield, was wel aan het werk maar keek tegelijkertijd heel afwezig, als iemand die in zichzelf naar zijn verdriet staart, maar die ook wel graag wil dat anderen dat zien. Nog lager, teder een voet strelend, stond een behuilde Maria Magdalena, en aan de andere kant een krijtwitte moeder Maria naast een van verdriet strakgetrokken Johannes. Ja, zó is het, dacht ik.
Alsof ik ooit een kruisafname had bijgewoond. Maar dat is het punt niet, het gaat om het lichaam van om het even welke dode, om de behandeling ervan als een ding en tegelijkertijd de liefde ervoor als betrof het iets nog levends, en om de zorg eraan besteed en om het afgrondelijke van hoe een mens kan veranderen in een lichaam, na geleden te hebben, en dat dat dingachtige dat daar zo heel zorgvuldig naar beneden getakeld wordt, door moet gaan voor degene die je leven zou richten. Maar er is daarbinnen niemand meer.
Toch heeft het lichaam de vertrouwde en geliefde details behouden, in al de onvertrouwdheid van het dood-zijn. Daarom moet het overschot – er is niets anders meer – met zorg behandeld worden. Dat hadden die kruisafnameschilders allang begrepen.

De Griekse verbeelding vertelt dat de schimmen geen rust krijgen als het lichaam niet begraven is. Elpinor smeekt Odysseus om zijn lichaam alsnog een begrafenis te geven, Antigone gaat liever dood dan het lichaam van haar broer zo ongeëerd, als vuilnis, te laten liggen – hoe begrijpelijk.
En dan ligt het daar, netjes aangekleed in het mooie overhemd, het gezicht in een plooi die je er nog nooit op hebt gezien. De aanraking van die wasachtigheid, de streling die je bedoelde en die afketst van de koude wang. Het lichaam heeft de dierbare losgelaten. De scheiding tussen lichaam en geest is duidelijk zichtbaar en de geest is weg. Laat dat lichaam dan ook maar – néé! Laat me het lichaam houden! De tegenstrijdigheden.

 

© Copyright 2023 Marjoleine de Vos

pro-mbooks1 : athenaeum