Poëziepodcast: Laurine Verweijen leest voor uit Gasthuis

15 juni 2020
| |

Begin dit jaar verscheen Laurine Verweijens dichtbundel Gasthuis - nu genomineerd voor de Buddingh'-prijs 2020. Speciaal voor ons sprak ze een drietal gedichten uit haar debuut in.

GASTHUIS

wakker worden in de splitsing

ergens in je borst hangt een onbehagen

te leeg om je geest er bij in de buurt te krijgen

te vluchtig om scherp te benoemen

wat het is dat in je zweemt

(niet eens zwemen, zwemen klinkt al

te zwaar), zwak maar tegelijk ruimtevullend

alsof er iets ontzettend scheef loopt –

tijd, ik in deze tijd, ik in deze ik,

iets hoort niet thuis

metershoge melkgolven die op een klif slaan

het beeld is sterker dan de splitsing

iets loopt scheef, iets hoort niet thuis

het is niet eens een bries te noemen,

het is niet zo prominent als stilte, je krijgt

geen van je zintuigen er om heen

en zodra je je denken er bij in de buurt

probeert te brengen

sijpelt het weg (niet eens sijpelen,

het is gewoon in een keer weg)

 

EGO

Ik houd het ego in mijn hand om
er een beetje mee te spelen,
maar het ding is zo groot als
een rat, dus mijn vingers passen er maar
net omheen – ermee spelen ho maar

Ik glij met mijn duim over zijn nerven, de
donkere tussen lichte kringen, druk zacht
zijn knoesten in, maar het ego is keihard,
dus alleen mijn duim geeft mee

Het heeft de perfecte vorm, nu ik
er zo naar kijk – alsof het
in zichzelf keert en weer
ontsnapt tegelijk

De kleur van hoge bomen steekt vurig
af tegen mijn bleke huid

Het heeft de perfecte vorm, dit knoestig
spekglad ding, dat er continu vandoor wil,
terwijl er niets dan het ding zelf
in hem besloten ligt

Ik heb de kom van mijn hand
om zijn kont gelegd, of borstkas

Ik draai mijn hand en klem het ego
tussen mij en het matras, als een halve bol
naar het plafond, sus rustig maar (tegen wie?)
en val in diepe slaap

Morgen zal ik het ding thuislaten en er
continu naar terugverlangen

 

WAT VERBORGEN LIGT, OVERBLIJFT

*

hoe smal de momenten
hoe ver de tijd

er is een geur die mij aan vroeger hecht
eerste watergoud dat ik kocht, lange fles
krullende kop – een geur die me nu terugroept naar een eerder leven.

Hoe ik later wist dat jij een meisje was kon ik toen niet weten.
Je was er al
maar overal

Hoe je samenbalde uit het niet jezelf tot bestaan plooide, ik mijn hand
moederlijk om je boog en onze beide ogen sloot. – jij er even, al het
grote van je leven in die zeven smalle weken, voor het staal mij van je
leegzoog. Hoe je meisje was en deze geur mij aan het leven voor jou hecht,
een grote hand gebogen, jij in de palm verborgen.

*

Soms, de seizoenen. Soms de gouden kou gevallen op natte gronden,
soms de warme lucht zwevend door zonnehanden. Soms een hommel
in de kamer hartje herfst. Soms de som, soms de seizoenen.

 

© Copyright 2020 Laurine Verweijen

 

Lees ook onze bespreking van Gasthuis.

Poëziepodcast: Laurine Verweijen leest voor uit Gasthuis

Delen op

€ 19,99
pro-mbooks1 : athenaeum