Leesfragment: De geheugenlozen

06 mei 2019 , door Géraldine Schwarz
| | |

9 mei verschijnt De geheugenlozen van Géraldine Schwarz, uit het Frans vertaald door Kris Lauwerys en Isabelle Schoepen. Lees bij ons alvast een fragment!

Géraldine Schwarz ontdekt op een dag dat haar Duitse grootvader in 1938 voordelig een Joods bedrijf heeft overgenomen. Na de oorlog verlangt de eigenaar, die zijn familie in Auschwitz verloor, herstelbetalingen. Karl Schwarz, zoals vele Duitsers, weigert zijn verantwoordelijkheid als meeloper te erkennen. Hier begint de Duits-Franse auteur via drie generaties van haar familie haar lange, pijnlijke en spannende onderzoek naar de verwerking van het verleden die als fundament heeft gediend voor de Duitse democratie. Ook stelt ze vragen bij de omgang met het verleden in Frankrijk, waar haar andere grootvader als gendarme diende onder het Vichy-regime. Schwarz verbindt steeds haar familiegeschiedenis met de grote geschiedenis en legt met haar overvloedige bronnenmateriaal verrassende verbanden. De geheugenlozen is een krachtig pleidooi om het verleden onder ogen te zien.

N.B. Op 12 mei is Géraldine Schwarz aanwezig in De Balie om te praten over de aankomende Europese verkiezingen en de Europese identiteit.

 

6. Zoon van Mitläufer

Mijn vader was zich al vroeg voor de misdaden van het Derde Rijk gaan interesseren, maar tot zijn frustratie kon hij er met niemand over praten. Thuis kwamen de oorlog of het nationaalsocialisme nooit aan bod. In het begin van de jaren vijftig waren de joden even ter sprake gekomen, toen Karl Schwarz de schadeloosstelling aan Julius Löbmann moest betalen. De herinnering aan de spanningen van die tijd was zo levendig in huis dat Volker maar liever niet al te veel vragen over die hachelijke kwestie stelde. Bovendien was Karl een opvliegende vader, die je maar beter niet kon provoceren zonder eerst na te denken over de gevolgen, die konden gaan van verbodsbepalingen tot een pak rammel.
Aan het eind van zijn adolescentie, toen hij minder bang werd voor zijn vader, had Volker het er verschillende keren op gewaagd: af en toe liet hij de naam Löbmann vallen. Maar zelfs als hij niet de familiegeschiedenis, maar die van Duitsland in het algemeen aansneed, werd dat op zulke tirades onthaald dat hij het uiteindelijk opgaf: ‘Hij kon zo ontzettend in woede uitbarsten! In het oliedepot waar ik hem hielp kon het gebeuren dat hij een tuinslang pakte en ermee achter me aan rende of dat hij me gereedschap naar het hoofd slingerde.’
Ik stel mij dat generatieconflict voor: mijn grootvader, een zwaarlijvig en autoritair man die met zijn mond vol tanden staat tegenover zijn tengere en o zo pientere zoon, die hem met een brutale blik uitdaagt: ‘Zolang je aan mijn tafel zit gehoorzaam je!’ Maar het ging Volker er niet om met een beschuldigende vinger naar zijn vader te wijzen, want die had tenslotte geen deel uitgemaakt van de ss, de Wehrmacht of het staatsapparaat, en had nooit een wapen of een pen in de hand gehad waarmee hij iemand had kunnen doden. Volker had gewoon graag van zijn ouders vernomen wat er was gebeurd, wat ze wisten en wat niet, wat ze betreurden en wat niet.
Omdat hij bij zijn vader niet terechtkon probeerde hij het bij zijn moeder, voor wie hij een grote genegenheid koesterde. Ze protesteerde: ‘We hebben in 1932 niet voor Hitler gestemd, maar voor veldmaarschalk Hindenburg!’ Maar wie hun stem kreeg in maart 1933 blijft een mysterie. ‘Met haar Mannheimse accent zei mijn moeder: “De joden hadden ze niet mogen vermoorden”, maar dat was een dubbelzinnige uitspraak,’ zegt Volker. ‘Want in die tijd dachten velen dat de nederlaag het gevolg was van de wraak van de joden, die volgens antisemitische clichés over een wereldwijd netwerk beschikten en die men dus beter met rust had kunnen laten. Oma zei vaak ook: “Als de Führer dat had geweten, was het niet gebeurd.”’
Van de kampgruwelen wist ze via een zigeunerin, Annie, die in de ruïnes aan de overkant van de straat een schamel onderkomen had gevonden. Ze had sympathie opgevat voor deze vrouw die in een concentratiekamp gevangen had gezeten, waar ze talloze keren was verkracht, en die nu met een bij een van die verkrachtingen verwekt kind probeerde te overleven. ‘Mijn moeder nodigde haar vaak thuis uit om haar eten, een kop koffie en geld te geven. In ruil las Annie de kaart voor haar.’ Ondanks die empathie droomde Lydia soms hardop van het regime dat haar een onvergetelijke cruise in Noorwegen had geschonken.
Soms, als er verjaardagen werden gevierd in de Chamissostraße, haalde een van de gasten herinneringen op aan ‘het goeie leven dat hij in Frankrijk had geleid’, toen tijdens de bezetting de Duitse soldaten als kasteelheren leefden. ‘Ze vertelden dat ze champagne dronken en zijden kousen kochten voor hun echtgenotes,’ vertelt mijn vader. Je had ook oom Kurt, die zich er graag op liet voorstaan marineofficier te zijn geweest, terwijl hij in werkelijkheid de oorlog had doorgebracht op een boot die voor anker lag in Noorwegen, waar hij in plaats van te vechten een kind had gemaakt bij een Noorse vrouw.
De enige die de echte oorlog had beleefd, de ergste, die van het oostfront, zei niets. Dat was de jongere broer van Karl, oom Willy, aan wie niemand iets durfde te vragen uit angst er meteen spijt van te krijgen dat hij herinneringen had gewekt die zo gitzwart waren dat je erbij huiverde. Afgezien van grappige anekdotes tijdens met drank overgoten verjaardagsfeesten werd er liever niet gepraat over persoonlijke belevenissen, zeker niet als het pijnlijke waren.
‘Aan tafel ging het trouwens ook nooit over de bombardementen, hoewel iedereen in Mannheim eronder had geleden. Ze wilden alles wat te maken had met de oorlog vergeten.’ En als ze zich al interesseerden voor de geschiedenis van Duitsland in het algemeen, dan was het om heel andere redenen dan die van Volker. ‘Wat hen bezighield was niet welke misdaden het Derde Rijk had gepleegd, maar waarom het de oorlog had verloren. Dat was het echte trauma van de mensen,’ zei hij. ‘Ze maakten ruzie over welke beslissing van Hitler verkeerd was geweest, alsof ze post factum de loop van de geschiedenis konden veranderen.’

Een van de beslissingen van de Führer die op het meeste onbegrip stuitten was die van 24 mei 1940 om, tegen het advies van het opperbevel, het oprukken van de Duitse tanks stop te zetten, die erin geslaagd waren ongeveer 370 000 soldaten van het Britse en Franse leger rond Duinkerke te omsingelen. Daardoor kregen de geallieerden de tijd om een verdedigingsring rond de stad op te werpen en de evacuatie van hun troepen over zee te organiseren. Pas op 26 mei gaf Hitler de tanks bevel verder op te rukken, terwijl Hermann Göring de Luftwaffe stuurde om de vijandelijke soldaten te bombarderen die op de stranden van Duinkerke op een reddende boot stonden te wachten. Ondanks de luchtraids konden 340 000 soldaten geëvacueerd worden. Een grote hoeveelheid legermaterieel viel in Duitse handen, maar vier jaar later keerden heel wat van deze op het nippertje geredde mannen als overwinnaars terug, tijdens de landing in Normandië op 6 juni 1944.
Na de oorlog konden de Duitsers maar niet begrijpen waarom Hitler die kans voorbij had laten gaan. ‘Men zei dat Hitler die Britse militaire catastrofe had moeten uitbuiten om Churchill te dwingen tot een vredesovereenkomst met Groot-Brittannië, die hij altijd al had nagestreefd. Op die manier zou hij zijn handen vrij hebben gehad in continentaal Europa,’ legt mijn vader uit. De drijfveren van de Führer toen blijven tot op heden een raadsel.
Een andere obsessie was de slag bij Stalingrad. Het verhaal van het eind 1942 door de Sovjets afgesneden en omsingelde Zesde Leger dat door Hitler aan zijn lot werd overgelaten, bleef een raadsel waarover graag werd gespeculeerd. ‘Opa beweerde: “Vanaf Stalingrad wist ik dat we de oorlog verloren hadden en ik heb dat nooit onder stoelen of banken gestoken!”’ vertelt mijn tante Ingrid. In werkelijkheid was de wind al vroeger uit een andere hoek gaan waaien, in december 1941, toen het Rode Leger de slag bij Moskou won. Toch had iedereen het over Stalingrad, omdat de nazipropaganda de slag voorstelde als een heldhaftig offer van Duitse soldaten.
Na de oorlog bleef de mythe voortleven, onder andere door het monstersucces van Fritz Wöss’ roman Hunde, wollt ihr ewig leben (Honden, wilt ge eeuwig leven) en de al even succesvolle verfilming door Frank Wisbar in 1959, die er zelfs de Deutscher Filmpreis in Gold voor kreeg. De Duitse journalist Erich Kuby schreef er destijds over: ‘Iedere Duitse man die deze film heeft gezien, voelt zich vrijgesproken.’
Ik heb hem gezien, en het eerste wat me opviel was het schrille contrast met de manier waarop de Wehrmacht in de Franse films uit die tijd werd voorgesteld: daarin zag je nazisoldaten zonder ook maar enige vorm van menselijkheid die in een door de nazi attitude verminkte taal bevelen blaften. In Hunde, wollt ihr ewig leben waren ze daarentegen grappig, eerlijk, dapper, behalve dan één laffe hogere officier, bij wie de anderen extra goed afstaken. Hitler werd erin afgebeeld als een miserabele en harteloze krijgsheer. Zo wekte de film empathie met het Zesde Leger en kon de deelname ervan aan oorlogsmisdaden en bloedbaden als dat van Babi Jar in Oekraïne, waar 33 000 joden in twee dagen werden afgemaakt, weggemoffeld worden. Mijn vader zei daarover: ‘De Wehrmacht was onaantastbaar in die tijd. Zelfs ik dacht dat ze geen medeverantwoordelijkheid droegen.’
Hoe kon je níét gehersenspoeld raken met al die autobiografische rechtvaardigingsliteratuur en die films die de Duitsers de helden schonken waar ze zo naar verlangden? Een voorbeeld is Canaris, een nadrukkelijke hommage aan admiraal Wilhelm Canaris, hoofd van de Abwehr, de inlichtingendienst van de Wehrmacht, een man die verschillende putschpogingen tegen Hitler ondersteunde en in 1944 werd gearresteerd en geëxecuteerd. De film portretteert hem als een vertrouwenwekkende en visionaire man, die voor zijn vrienden kookt en zo vertederend voor zijn twee alomtegenwoordige hondjes zorgt dat je bijna zou vergeten welke doorslaggevende rol hij in de vernietigingsoorlog van de nazi’s speelde. Maar de absolute ster bleef Erwin Rommel, de Woestijnvos, die ondanks zijn vastberaden inzet voor het Derde Rijk tot een legende uitgroeide.
De jaren vijftig waren een periode van onvoorwaardelijke rehabilitatie, een reactie op de denazificatie van de geallieerden, die de reputatie van zoveel ‘eerlijke’ nazi’s hadden durven bezoedelen... In plaats van zich in zelfkritiek te oefenen, verdedigde men zich tegen de these van de collectieve schuld, die een uitvinding was van de overwinnaars. In werkelijkheid kwam die these helemaal niet van de geallieerden, en de historicus Norbert Frei denkt zelfs dat ze een bedenksel van de Duitsers was, dat hun goed van pas kwam om elke vorm van kritiek van de hand te wijzen.
Weinigen in Duitsland hielpen de jongeren van mijn vaders generatie om de rooskleurige versie van het verleden door te prikken. Zelfs de journalisten niet, omdat een flink aantal van hen nazi’s waren geweest. Restte nog de school. Maar ook die zou geen tegenwicht bieden tegen de lafheid van de rest van de maatschappij. ‘Op de middelbare school hielden de lessen geschiedenis op bij de Weimarrepubliek,’ vertelt mijn vader. ‘De meeste leraren hadden tijdens het Derde Rijk lesgegeven, sommige waren nazi’s geweest en de oude methoden waren nog steeds in zwang: een tik met een stokje op je vingers en een schop onder je kont. Pas in de hogere jaren van de middelbare school, die maar door een kleine minderheid werden gevolgd, werd er – heel oppervlakkig en vooral eenzijdig – over gesproken.’
Sommige termen waren taboe, zozeer dat ze zelfs uit het woordenboek waren verdwenen. Zo vertelt de Duitstalige Servische journalist Ivan Ivanji in een artikel uit 2002 hoe hij in zijn Duden-woordenboek uit 1956 de woorden Konzentrationslager en ss-Mann opzocht. Ze stonden er niet in.

 

© Flammarion, 2017
© 2019 Nederlandse vertaling Kris Lauwerys en Isabelle Schoepen

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum