Leesfragment: De IJssel stroomt feller dan de Amstel

21 april 2019 , door Ad ten Bosch
|

29 april verschijnt De IJssel stroomt feller dan de Amstel. Herinneringen van een boekverkoper, uitgever en schrijver van Ad ten Bosch. Lees bij ons alvast een fragment!

Ad ten Bosch, afkomstig uit een familie met een bijzondere geschiedenis, groeide op tussen de boeken. Uiteindelijk zou hij zelf alle kanten van het boekenvak leren kennen: als drukker, boekverkoper, uitgever en schrijver. Zijn memoires lezen als een verslag van een avontuurlijk leven en een geschiedenis van het Nederlandse boekenvak ineen.

Ad bracht zijn jeugd door in Zutphen, waar zijn vader boekhandel Van Someren en Ten Bosch runde. Na de grafische school zocht hij het avontuur in Canada, waar hij als chauffeur in de mijnen wagens ter grootte van een eengezinswoning bestuurde. Uiteindelijk zou hij terugkeren en de boekhandel van zijn vader overnemen, en later ook uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep.

Hij leerde tijdens zijn leven in en rond de literaire wereld vele beroemde schrijvers kennen, met wie hij vriendschappen sloot en soms ook verbrak: Ida Gerhardt, Harry Mulisch, Jeroen Brouwers, Ilja Leonard Pfeijffer, Christiaan Weijts, Gerrit Komrij en vele anderen.

 

Turfstraat 19

Het eerste jaar stond in het teken van de kennismaking: met de klanten en de winkel, en met het boekenvak – uitgevers, importeurs, vertegenwoordigers. Iedereen kon me van alles wijsmaken.
Welbeschouwd is een boekwinkel een doorgeefluik, en net als iedere winkelier dient de boekverkoper zich bezig te houden met de vraag: ‘Wie komt er in mijn huisje?’ Inmiddels kun je via internet alles bestellen – sommigen gunnen zich de tijd niet meer in een winkel te snuffelen, en missen de kans iets te vinden wat ze niet hebben gezocht. Voor de meeste boekverkopers geldt de vraag welke selectie ze uit het aanbod maken. Welke boekwinkel staat hun voor ogen? Op welke klanten richten ze zich? Een klant vindt een boekhandel goed als hij er het boek aantreft dat hij zoekt. Niet zelden levert dat een dubieus compliment op: ‘Goh, heeft u dat boek? Ik ben overal geweest en kon het nergens vinden...’
Ik vroeg me dan af waarom de koper niet meteen naar mij was toegegaan.
Er is ook een theorie denkbaar dat de kwaliteit van de boekhandel bepaald wordt door de boeken die je er niet vindt.
De winkel in Turfstraat 19 bestond bij de overname alleen uit het voorste stuk en daarvan ging nog een deel op aan andere artikelen dan boeken. Vader duidde de zaak aan met Boek- en kantoorboekhandel. Zijn voorganger A. Hagenbeek met Algemene Boek- en Kunsthandel, diens voorganger, H.J. Greup Boek- en Muziekhandel. Begin jaren vijftig was de zaak voor het laatst verbouwd. Achter de wand met papier en schrijfgerei bevond zich de kassa, de inpaktafel en een grote bureautafel waaraan vader tegenover twee assistentes zat, onder wie de onvolprezen juffrouw Smit. Gedrieën keken ze uit op een kleine binnenplaats en op het pand aan de Rosmolensteeg. Daar bevond zich het antiquariaat waarvan Hans Bunders de voorraad had opgekocht.
Het antiquariaat was een geliefde plek van vader, daar bewaar ik de mooiste herinnering aan hem. Het was de voormalige kosterswoning van de Broederenkerk, een onverwarmd pand; ’s winters stonden de ijsbloemen op de ramen en werd er geen boek verkocht. In de koude en vochtige lucht oxideerden de zure opdikkende vooroorlogse papieren naar hartenlust. Vader toonde me soms geel en bruin gevlekte pagina’s; in vergelijking met de nieuwe boeken in de winkel rook het er naar lompen, een intense geur, soms zo sterk dat het een verzamelplaats van stervende boeken leek.
Wanneer vader een partijtje met potlood prijsde, zat ik vaak in zijn buurt. En als hij een herinnering ophaalde aan een bepaald boek, verschafte hij me inkijkjes in zijn vroegere leven te Amsterdam en Zutphen. Van moeder wist ik dat Stefan Zweig tot zijn lievelingsauteurs behoorde evenals Toergenjev en Slauerhoff.
Toen ik de winkel overnam, zette de ongebruikte ruimte van het pand me vrijwel meteen aan tot gedachten over verbouwen. Er moest sowieso iets aan de winkel gebeuren en dan kon ik maar beter meteen alle ruimte benutten. Een architect uit Zutphen vroeg ik om advies en die sprak van een vuistregel voor verbouwingen, een bepaald bedrag per m3, een som die ik vervolgens bij de nmb-bank (voorloper van ing) niet kreeg gefinancierd, mede vanwege de ongunstige rapportage van het mkb. Bovendien was het pand niet mijn eigendom, ik kon het pas over vijf jaar kopen omdat moeder gunstig had afgerekend met de fiscus. Als ze het pand eerder voor de taxatiewaarde zou verkopen, volgde alsnog een naheffing over het verschil. Volgens de accountant, die de overname samen met mijn zwager had begeleid, konden we deze afspraak niet op papier zetten, want dat zou de fiscus al aanmerken als een overeenkomst en dan moest er ook worden betaald; geld dat er niet was.
Op een stille maandagmiddag in de zomer van 1978 betrad een wonderlijke verschijning de winkel, een man van ongeveer mijn leeftijd, lang krullend haar, korte broek, enkellaarsjes. Het was geen gezicht zoals hij er bijliep, maar zijn zelfverzekerdheid nam me voor hem in. Hij zocht een bepaald boek over architectuur. ‘Ik ben architect,’ liet hij weten. ‘Egbert Hoogenberk. Ik woon sinds kort op huize Voorstonden.’
Lucht gevend aan een inmiddels obsessief verlangen vertelde ik van mijn ervaring met een collega-architect. Egbert vroeg of hij het pand mocht zien en, een halfuur later, naar het bedrag waarop de financiering was afgeketst. Meteen nadat ik dit noemde, zei hij: ‘Ik doe het voor de helft.’
Dat was handelen naar mijn smaak. Ik gaf hem direct de opdracht, al moest ik nog overleggen met de bank. Gek eigenlijk, ik had nooit van hem gehoord en nooit werk van hem gezien, maar zijn gedrag overtuigde me.
We kwamen die middag overeen dat hij schetsen zou maken, en een bestek voor de begroting. Zijn ideeën over de aanpak waren: ‘Alles zoveel mogelijk laten. Er zit zoveel moois aan dat pand, dat hoeft niet allemaal weg, schoonmaken en schilderen volstaat meestal.’
In september van dat jaar gaf de boekhandel een herdruk uit van de Kleine historie van Zutphen, geschreven door mevrouw Doornink-Hoogenraad, oud-directeur van de Zutphense Musea en het Stadsarchief. De burgemeester nam de herdruk in ontvangst en de presentatie leverde een groot stuk in het Zutphens Dagblad op. Het opmerkelijke was dat het daarna drukker werd, en bleef; het positieve bericht hielp oude klanten over de drempel die het overlijden van vader kennelijk had opgeworpen.
Ook voor de helft van het aanvankelijke bedrag wilde de nmb het niet financieren. De Slavenburgbank toonde zich wel bereid; de directeur was via een huwelijk verbonden aan een modehuis in de stad en begreep het belang van mijn winkel. De nmb betreurde mijn vertrek, maar had er begrip voor, alsof dat van belang was. Ik zei dat ze me geen onzin moesten verkopen: als ze mijn vertrek werkelijk zouden betreuren, dan lieten ze dat voor het luttele bedrag van de verbouwing niet geschieden.
Egbert werkte zijn plannen uit, een aannemer uit buurtschap Voorstonden, Frits Boezewinkel, stemde met de begroting in. Frits had net het bedrijf van zijn vader overgenomen. In zekere zin stonden Egbert, Frits en ik aan het begin van onze carrières.
Geheel onverwacht zag ook de Slavenburgbank van financiering af, net nadat ik met enig genoegen de nmb had opgezegd. Ik was de oorzaak van de afwijzing. Het pand was niet van mij, ik had geen eigen vermogen, de jaren ervoor was ik in dienst van Philips, en niet veel later van Bührmann-Tetterode om na nog geen jaar boekverkoper te worden. Dit alles, gekoppeld aan een paar onduidelijke jaren Canada, vormden een levenswandel die voor een financiële instelling te veel risico inhield. Ik moest maar eens een paar jaar op dezelfde plek blijven en positieve cijfers laten zien.
Thuis staarde ik een beetje verdwaasd voor me uit. Ik wist even niet in welke situatie ik was beland en overdacht mijn handelwijze; had ik mezelf in de nesten gewerkt? Meestal ben je zelf verantwoordelijk voor de misère waarin je belandt. Het was een vrijdag, de laatste dag van de maand, de dag waarop de nmb mijn rekening zou sluiten en Slavenburg er een zou openen; onverwachts werd ik vanuit de winkel doorverbonden met de directrice van de nmb. Ze betreurde werkelijk het vertrek van een van hun oudste klanten. Ze had de historie er nog eens op nageslagen. Mocht het niet te laat zijn, dan zou ze alsnog graag...
Dit geluk, van vitaal belang voor de winkel, liet ik me niet ontgaan. Ik stond erop dat het contract nog dezelfde middag zou worden getekend. Alles was bij de bank bekend, er hoefde nergens op te worden gewacht. In werkelijkheid vertrouwde ik geen bank meer en wilde ik niet tot na het weekend wachten. Stel je voor dat ze de directeur van de Slavenburg tegenkwam en te horen kreeg dat bij hem de financiering ook was afgeketst. Wat dan? Zou ze dan terugkrabbelen? Ik moest er niet aan denken. In het kleine centrum van Zutphen kan iedereen elkaar in het weekend tegen het lijf lopen, op de markt, bij de bakker, de slager, de groenteboer.

Vaak denk ik aan deze periode terug. Zonder een financiering was overleven met de winkel moeilijk geworden. Er moest van alles aan het pand gebeuren en de omzet rechtvaardigde een dergelijke investering niet. In die zin had het mkb gelijk. Ik voelde echter dat voldoende groei mogelijk was, maar ja, overtuig daar een bank maar eens van, vooral een die nogal kritisch tegenover je ondernemerschap staat.
We konden nu met de aannemer en architect aan de voorbereidingen beginnen en er begon een buitengewoon inspirerende periode, waarin ik veel van Frits en Egbert heb geleerd. Sindsdien kijk ik anders naar huizen in oude steden als Zutphen. Achter veel negentiende-eeuwse gevels in deze steden gaan vaak middeleeuwse huizen schuil.

 

© Copyright 2019 ad ten bosch, zutphen

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum