40.000 Griekse woorden, een struisvogel en de Cycloop: over het Woordenboek Grieks/Nederlands

14 mei 2024
| | | | | | |

14 mei verschijnt het nieuwe Woordenboek Grieks/Nederlands, onder redactie van Ineke Sluiter, Lucien van Beek, Ton Kessels en Albert Rijksbaron, in verschillende edities, tegelijk met een Vormleer van het Klassiek Grieks van Van Beek en Janric van Rookhuijzen. Het is een state of the art-woordenboek, een taalkundig kunstwerk en een praktisch hulpmiddel voor de komende decennia. Voor de boekhandel die classicus Johan Polak ooit oprichtte is de verschijning een hoogtepunt, reden te over om de redactie te mailen met enkele vragen. Lees over de grote aantallen (40.000 lemmata, tientallen medewerkers, meer dan twintig jaar werk), xml en overdrachtelijke betekenissen, maar ook over hoe schwalbe en struisvogel in het woordenboek belandden, het meesterlijke lemma πᾶς en de oorsprong van Κύκλωψ.

Wanneer zijn jullie aan dit project begonnen? En hoeveel mensen hebben hier wel niet aan meegewerkt?

Ineke Sluiter: Getuige mijn oude e-mails was het idee voor dit woordenboek er al in 1999, toen alle universitaire Graeci in Leiden bij elkaar kwamen om te praten over wat ons veld nodig had. Een syntaxis, vonden we, en een woordenboek. Die syntaxis is er betrekkelijk snel gekomen, het woordenboek had aanzienlijk meer voeten in de aarde. Dat project begon klein, werd professioneler en uitgebreider nadat er wat financiële ondersteuning kwam (2010!), werd omgebouwd tot een digitaal woordenboek dankzij een subsidie van CLARIN, en uiteindelijk heeft het geleid tot zowel het huidige papieren woordenboek als een nog uitgebreidere versie in open access online.

Er hebben letterlijk tientallen mensen aan meegewerkt, van de student-vrijwilligers die alle verwijzingen hebben gecheckt en vertalingen hebben gesuggereerd, tot de lemmabouwers, die eerste concepten van een lemma maakten, tot het ‘lexicoteam’: de kernploeg die de uiteindelijke lemmata heeft geschreven en hoofd- en eindredactie heeft gevoerd.

De universitaire classici hebben meegedacht over welke auteurs we in elk geval moesten bestrijken. Docenten hebben meegedraaid en nagedacht over de didactiek van het leren van woorden. En uiteindelijk is er zelfs een proefschrift mede uit dit project ontstaan over woordenboekdidactiek, door Daniël Bartelds. 

Wat is jullie insteek geweest, waarin onderscheidt het woordenboek zich van die van Muller en Thiel en Liddell & Scott? Zijn er contemporaine woordenboeken in andere talen waar jullie je toe verhouden? En gaat dit boek ook voor jullie, grootgebruikers van het Grieks, een essentieel hulpmiddel worden?

Ineke Sluiter: allereerst wil ik zeggen hoeveel bewondering en waardering ik heb voor onze voorgangers. Het woordenboek van Liddell, Scott, Jones (LSJ) is door vele handen gegaan sinds de eerste publicatie in 1843. Het is nog steeds een uiterst solide basis voor elke Graecus. Voor het Nederlandse taalgebied is er het woordenboek Muller-Thiel, bewerkt door W. den Boer. Frederik Muller, Johannes Hendrik Thiel en Wim den Boer waren all-round classici, maar Muller was primair hoogleraar Latijn en Thiel en den Boer waren hoogleraren Oude Geschiedenis. Wat een topprestatie hebben die drie neergezet met hun Griekse woordenboek, zonder al die digitale hulpmiddelen waarover wij konden beschikken.

Lucien van Beek: Het verschil met Muller en Thiel en andere oudere Nederlandstalige woordenboeken zit hem vooral in drie dingen:

  1. We hebben geprobeerd onze indeling van grotere lemma’s helderder te maken, niet alleen qua lay-out, maar ook qua opbouw. Die is gebaseerd namelijk op duidelijk te onderscheiden gebruikswijzen van het woord, zodat gebruikers gestuurd worden naar de betekenis die ze zoeken.
  2. We hebben gebruik gemaakt van moderne inzichten over bijvoorbeeld partikels en aspect.
  3. We vertalen in meer eigentijds Nederlands.

Ineke Sluiter: Dat laatste is natuurlijk geen speciale verdienste: toen Muller/Thiel/den Boer (MTB) en de anderen bezig waren, vertaalden die óók naar (toen) eigentijds Nederlands. Het is nooit het Grieks dat veroudert.

Lucien van Beek: De vergelijking met Liddell-Scott-Jones is lastig omdat dat het volledige Oudgriekse corpus beslaat (en ons woordenboek een selectie), en omdat LSJ zijn wortels heeft in de negentiende eeuw, toen taalkundige inzichten minder ver ontwikkeld waren en er andere ideeën waren over de opbouw van een lemma. Wij zijn bij elk lemma eigenlijk helemaal opnieuw begonnen, gebruik makend van een heleboel verschillende woordenboeken, en van online hulpbronnen om alle relevante voorbeelden binnen ons corpus te doorzoeken.

Wat de contemporaine woordenboeken betreft lijken wij voor mijn gevoel het meest op de gemoderniseerde versie van het Franse woordenboek van Bailly en anderen - qua omvang en inhoudelijke beslissingen althans, want we zijn qua indeling en lay-out van de lemmata toch weer heel anders.  

Ik merk nu al dat ik vaak opzoek wat ‘wij’ over een woord zeggen. Inmiddels hebben we als hoofdredactie heel veel lemmata al meerdere keren gezien, en je wilt als er een vraag rijst over de vertaling van een woord in context ook graag opzoeken wat ook alweer onze eindconclusie was.

Ton Kessels: Talloze onregelmatige vormen van werkwoorden en nomina zijn opgenomen om het gebruik van het woordenboek te vergemakkelijken. Ook in tijden (50 jaar geleden),  toen de kennis van de vormleer van het Grieks uitgebreider aanwezig was dan thans, liepen gymnasiasten voortdurend tegen problemen van de vormleer aan in de teksten die voor het eindexamen gelezen moesten worden. Voor Homeros was Mehler een uitkomst, voor andere schrijvers bestond zoiets niet. Het was bovendien duidelijk dat het gebruik van Mehler bij de leerlingen geen nadelige invloed had op hun grammaticale kennis van het Homerische taaleigen. Het werkte wel sneller.
Wij hebben afgezien van een uitgebreide lijst van namen, zoals bij MTB, aangezien er voldoende digitale middelen zijn om nadere informatie op te vragen.

Een zinvolle en bewerkelijke exercitie is het geven van voorbeelden voor het gebruik van bepaalde termen geweest. Waar het nuttig leek, zijn citaten van vertalingen voorzien. Het was niet nodig om elk woord van een citaat plus vertaling te voorzien: ἵππος betekent ‘paard’, maar kan ook ‘strijdwagen’ betekenen en dan is een voorbeeld dienstig: ἵππων ἐπεβήσετο betekent niet ‘hij sprong op de paarden’ (in het circus?), maar ‘hij besteeg de strijdwagen’. Waar citaten en vertalingen ook noodzakelijk waren is bij overdrachtelijk gebruik van woorden. Een toevoeging ook overdr. zegt niet zo veel, een citaat is dan nodig. Zo vermelden MTB bij βόλος :  = worp, net ‘ook overdr.’ Hoezo? Ons woordenboek geeft een noodzakelijk citaat: ἁνὴρ ἐς βόλον καθίσταται de man trapt in de val Eur. Ba.

We proberen bovendien het Grieks niet te ‘verklaren’ met verwijzingen naar het Latijn. Dat is leuk voor wie Latijn beheerst, maar dergelijke verwijzingen miskennen vaak de eigenheid van het Grieks.
Voor de hedendaagse gebruiker bieden wij vertalingen aan in modern Nederlands, waarbij we ons hoeden voor popiejopie Nederlands, tenzij het Grieks (bijvoorbeeld in de komedie) eenzelfde taalregister heeft. Hoewel ouderwets Nederlands ook zo zijn bekoringen kan hebben, hebben wij termen als schrikkelijk (κρυερός), vreesachtigheid (ὀρρωδία), prachtlievend (λαμπρός), beuzelend (φλύαρος) , smaden, beschimpen (λοιδορέω), grondvesten (κτίζω), stoutmoedig en vermetel (θρασύς) vermeden. (‘Vermetel’ bleek al bij overhoring van mijn oudste zoon in 2 gymnasium in 1986 onbegrijpelijk!) ΜΤΒ gebruikten deze, en vele andere nu ouderwetse bewoordingen nog wel.

Wij hebben niet geaarzeld seksuele toespelingen en activiteiten bij de naam te noemen. Zo is het werkwoord βινέω bij ons niet vertaald met ‘beslapen’, maar met ‘neuken’. Bij MTB vinden we φάλης = φαλλός en onder het laatste de ‘betekenis’ phallus, wat indertijd op college de vraag opwierp: ‘wat is een phallus?’ Wij verklappen dat een fallus een penis is. συγγίγνεσθαι wordt omschreven door ‘zich verenigen met’, waarbij wel vermeld wordt dat dit seksueel is, terwijl wij dit weergeven door ‘naar bed gaan met’. En bij σποδέω melden MTB: obsc. overweldigen, terwijl ons woordenboek meldt: platneuken (inderdaad heel grof, maar die gevoelswaarde heeft het Grieks ook).

Er zijn genoeg geslaagde vertalingen te vinden in ons woordenboek. ὀξύχειρ vertalen we als ‘met losse handjes, agressief’ en ὁδοφύλαξ als ‘wegenwacht’.

Ik ben er niet bij geweest toen besloten werd Hippocrates aan de lijst van auteurs toe te voegen. De overwegingen kunnen ook uitgesproken worden: uiteindelijk is ons woordenboek het enige Nederlandstalige dat aandacht aan deze auteur besteedt, al heb ik mij menigmaal het hoofd gebroken over de betekenis van sommige medische termen, die al dan niet zijn opgenomen in het moderne medische vocabulaire.

Ineke Sluiter: in alle eerlijkheid: het is vooral Ton geweest die eindeloos tijd heeft besteed aan het vinden van zo goed mogelijke equivalenten voor het Grieks van de oude artsen.

Hoe organiseer je zoiets, hadden jullie regelmatige redactievergaderingen, werden er lemmata verdeeld, hoe zet je zo’n complex project op?

Lucien van Beek: Er was een minutieuze administratie van het project opgezet door mijn voorganger als projectmanager, Michiel Cock. Daarin werd per setje van ongeveer 8 pagina’s A4 bijgehouden in welk stadium van bewerking het was, en bij wie het op dit moment lag. De verdeling werd door Michiel en later door mij gedaan, waar nodig aangestuurd door Ineke.

Ineke Sluiter: Daarbij ging het vooral om de eerste bewerkingen van het materiaal: het checken en suggereren van vertalingen en vervolgens het maken van een eerste concept-lemma. De hoofdredactie kreeg het materiaal in die versie, waarbij het dus al door vele handen was gegaan, en schreef het uiteindelijke lemma, of, als het al in goede vorm was, stelde de tekst vast. Dan moest er natuurlijk nog wel eindredactie gevoerd worden… Elk ‘pakketje’ is door vele bewerkingen gegaan.

Lucien van Beek: Heel belangrijk: er was een uitgebreide stijlgids waarin duidelijk was vastgelegd welke structuur een lemma kon hebben en welke niet, hoe we de morfologie opbouwen en hoe we de etymologie geven, welke vormen een hoofdwoord kan hebben, enzovoorts. We hadden niet veel plenaire vergaderingen, misschien een keer per jaar, en daar werd natuurlijk de voortgang besproken, maar ook bijvoorbeeld beslissingen genomen over de stijlgids, over de vormgeving van het woordenboek (zowel de gedrukte versie als de website, inclusief de mobiele-telefoondisplay) en werden problemen besproken rond de structuur van de xml, de reductie en de omvang van de gedrukte versie, etcetera.

Waar ging de meeste tijd in zitten?

Lucien van Beek: Qua redactie: Sommige lemmata kostten erg veel tijd om te schrijven, zeker de kleine woordjes zoals partikels en functiewoorden …

Ineke Sluiter: Die werden vaak rechtstreeks aan de hoofdredactie overgelaten.

Lucien van Beek: … maar ook grotere werkwoorden waar je lang over de indeling moet nadenken. De kunst bestaat erin om niet alles perfect te willen doen, dat vond ik vaak moeilijk. Qua proces ging er veel tijd zitten in het controleren van de xml, waarop ook de gedrukte versie gebaseerd is. Aan die controle werkten alle assistenten mee. Niet iedereen laat zijn ogen vallen op dezelfde fouten, dus je blijft er altijd weer dingen uithalen.

Verder was een grote uitdaging om de online versie van het woordenboek qua omvang terug te brengen naar een boek van ongeveer 1200 pagina’s. Dit hebben we gedaan door een systeem van transformaties te ontwerpen die op de xml van de online versie werden toegepast. Daarbij werden eerst alle te verwijderen citaten als zodanig gemarkeerd, vervolgens werden de voorafgaande gebruikswijzen onder bepaalde voorwaarden verwijderd dan wel behouden (‘overdrachtelijk’ bijvoorbeeld wordt altijd verwijderd als er geen citaat ter illustratie op volgt), en tot slot werd een systeem ontworpen waarmee de interpunctie automatisch kon worden aangepast aan de zojuist genoemde transformaties. Dit alles heeft veel denkwerk gekost, en er waren verschillende rondes van verbeteringen nodig.

Jullie hebben meer dan 40.000 lemmata opgenomen, wat is er afgevallen?

Lucien van Beek: Afgevallen zijn alle lemmata die niet voorkomen in de auteurs en werken binnen ons corpus. Dus als een woord bijvoorbeeld alleen in lexicografische werken voorkomt, dan heeft LSJ het wel, maar wij niet. We hebben ervoor gekozen om relatief veel verwijslemmata op te nemen, zodat gebruikers ook in het geval van onregelmatige morfologie bij het juiste lemma uitkomen.

Jullie bestrijken de Griekse taal tot in de tweede eeuw na Christus, waarom ligt de grens daar? Arme bisschoppen.

Lucien van Beek: we hebben gekeken naar teksten die vaak op school en universiteit gelezen worden, en daar onze selectie op gebaseerd, dus niet op basis van tijdperken maar eigenlijk op een soort van canon, die natuurlijk op het belang van de werken erin gebaseerd is.

Ineke Sluiter: Het is belangrijk om je te realiseren dat je met dit woordenboek veel meer auteurs zult kunnen lezen dan degenen van wie het lexicon integraal is opgenomen. Maar je loopt dan wel de kans dat je af en toe misgrijpt, dat is waar.

En hebben jullie favoriete lemmata? En nu niet zeggen: alle woorden zijn mij even lief!

Lucien van Beek: Mijn persoonlijke favoriet zijn de lemmata ἐρύω en ἔρυμαι, twee werkwoorden die qua vormen erg op elkaar lijken. Het was een hele klus om de vormen zuiver te krijgen in het morfologische deel van elk van de twee lemmata, en vooral ook om de vindplaatsen en betekenissen bij ἔρυμαι op een logische manier in te delen. Ik vind de manier waarop we dat uiteindelijk gedaan hebben heel geslaagd.

Mijn favoriete etymologie is die van Κύκλωψ ‘Cycloop’, waar we een nieuw idee van mij hebben opgenomen. Volgens mij moet Κύκλωψ een samenstelling zijn van een Indo-Europese stam *pku- die verwant is met Latijn pecu ‘vee’ (en die verder in het Grieks niet meer bestaat), en als tweede element κλώψ ‘dief’, verwant met κλέπτω ‘stelen, bedriegen, verbergen’. Dit is namelijk precies wat Polyphemus en de andere Cyclopen doen volgens de Odyssee: ze stelen vee, verbergen het in hun grotten en delen het niet met hun gasten. En je verwacht inderdaad dat het begin *pku- door klankverandering zou zijn versimpeld tot κύ-. Als dit idee klopt, dan is de betekenis ‘met een rond oog’ van Κύκλωψ, die Hesiodus en veel anderen in de oudheid aan het woord toekenden, gebaseerd op een herinterpretatie van het woord als samenstelling van κύκλος ‘cirkel’ en ὤψ ‘gezicht’.

Ineke Sluiter: Albert Rijksbaron, mede-hoofdredacteur van het eerste uur, die helaas vorig jaar overleden is, heeft heel veel energie gestoken in het lemma πᾶς (‘elk’, ‘ieder’, ‘geheel’, ‘alle’): we hebben dat lemma niet aangepast (behalve de gebruikelijke economisering in de gedrukte versie), dus vooral op de website is het een klein meesterwerkje.

Er zijn veel individuele woorden waarover juist in Nederland onderzoek is gedaan: de ‘lievelingswoorden’ (misschien) van de promovendi die eraan werkten. Daar hebben we dan wel vaak ons oor te luisteren gelegd. Kijk maar naar wat er staat bij het voegwoord ἐπεί, het partikel που, of woorden als χάρις, en ὅσιος; daar zie ik de invloed van resp. Michel Buijs, Elizabeth Koier, Tazuko van Berkel en Saskia Peels.

Ik ben zelf erg weg van het woord στρουθοκάμηλος: een ‘ mus-kameel’, Grieks voor een ‘struisvogel’. Eerlijk gezegd is dat woord naar binnen gesmokkeld. Het komt niet voor in ons corpus, maar ik vond dat we het niet konden missen. En ik heb met een grote grijns de vertaling ‘Schwalbe’  toegevoegd aan het woord ψευδόπτωμα. Eigenlijk is dat een schijn-valbeweging bij het worstelen. Maar als de Grieken hadden gevoetbald was dit beslist de term voor een schwalbe geweest—misschien wetenschappelijk niet helemaal verantwoord, maar elk woordenboek heeft zo zijn ‘signature’  woorden (vaak een nepwoord; het fijne hier is dat het woord echt bestaat).

Soms hebben we ons trouwens beheerst bij het vertalen, zoals bij ὧν οὐ πάνυ διεμνημόνευε, (personen) die hij zich niet zo goed herinnerde, Plat. Smp. 180c. Met enige spijt hebben we dat niet vertaald als ‘waaraan hij geen actieve herinnering had’.

Maar zelf viel mij juist aan het werken aan het woordenboek op dat bij elk nieuw woord geldt: ‘nieuwe ronde, nieuwe kansen’. Dat is dus bijna net zo erg voor een interviewer als ‘alle Griekse woorden zijn mij even lief’. Maar toch is het wel een beetje waar: ik heb er met plezier en liefde (en geduld!) aan gewerkt.

Zijn jullie weleens verrast in het proces? Een gekke vindplaats, een rare vorm?

Lucien van Beek: Uiteraard! In veel lemmata waar je uitvoerig naar kijkt, kom je op het eind tot de conclusie dat er plaatsen zijn die je toch anders moet vertalen dan je bij je eerste ingeving wilde doen.  Dit speelt veel bij Homeros, waar de vertalingen die je gewend bent uit het klassiek Grieks vaak net niet lekker werken. Verrassend is bijvoorbeeld dat πέμπω bij Homeros meestal niet ‘sturen’ betekent, maar ‘iemand op weg helpen’ of ook wel ‘iemand escorteren’ (dat wil zeggen: begeleiden en zorgen dat diegene op zijn bestemming aankomt, zoals de Phaeacen met Odysseus doen) of ‘iets vervoeren’ (dus eigenlijk een ding ‘escorteren’). Dat was natuurlijk wel bekend, maar verrassend vond ik op hoeveel plaatsen de betekenis ‘sturen’ bij Homeros eigenlijk niet werkt. Dit is een gevolg van de bril waarmee je als lexicograaf naar de taal kijkt: je probeert het geheel van een lemma te overzien, dus hoe de betekenissen zich tot elkaar verhouden.

Ineke Sluiter: rare vindplaatsen eigenlijk niet zo zeer, dat hangt natuurlijk samen met de beperkingen die we ons hadden opgelegd qua corpus. Maar rare vormen! Mijn hemel, wat kan er veel in dat Grieks.  De gebruikers van onze website kunnen al die rare vormpjes heel gemakkelijk opzoeken. Bij het woordenboek zelf geven we dan een verwijslemma, zodat iedereen toch op de goede plek belandt. Bijvoorbeeld als je even kwijt bent waar je εἰληγμένας moet plaatsen.

Wat nu? Wat nog te doen nu hét woordenboek af is?

Lucien van Beek: we moeten nu al nadenken over hoe we correcties willen verwerken voor een tweede druk. Gebruikers van de site kunnen met een feedbackformulier suggesties voor verbetering achterlaten. Voor de verwerking daarvan moet een duidelijk systeem zijn, met een bijbehorende taakverdeling. Ook zullen we moeten nadenken over de bestendigheid van onze website. Maar nu willen we eerst genieten van het behaalde resultaat, dat er volgens ons echt mag zijn!

Ineke Sluiter: gelukkig hebben we een vak waarin altijd wel nóg iets te doen is. Ik verheug me alweer op andere onderzoekprojecten en natuurlijk op mijn onderwijs.

Ineke Sluiter is hoogleraar Grieks in Leiden en Spinoza-laureaat.
Lucien van Beek is universitair docent Taalwetenschap in Leiden.
Ton Kessels is emeritus hoogleraar Grieks aan de Radboud Universiteit.
Albert Rijksbaron was emeritus hoogleraar Oudgriekse taalkunde aan de Universiteit van Amsterdam.

pro-mbooks1 : athenaeum