Recensie: Zorgvuldig getimede overdrijving. Naar bed met … Morgen, als de zon schijnt

22 december 2019 , door Caroline Reeders
| |

Ha, een nieuwe Bob den Uyl! maakte ik mezelf wijs. Hij overleed immers in 1992. Gelukkig weet uitgeverij Thomas Rap steeds 'nieuwe' bundels verhalen van deze ongeëvenaarde chroniqueur van de ambivalentie uit te brengen. Cabaretier Johan Goossens maakte de selectie voor Morgen als de zon schijnt, een titel die zijn schaduw vooruitwerpt want in het universum van Den Uyl wil het doorgaans maar niet zomeren. Terloops gebruikt Den Uyl woorden als onverhoeds en gnuivend. De voorzitster van de Rotterdamse actiegroep-tegen-alles, is 'een aangename verschijning'. Zijn wederwaardigheden, tijdens al dan niet vrijwillige reisjes in binnenland en buurlanden, beschrijft hij met een feilloos gevoel voor detail en zorgvuldig getimede overdrijving. Zo is het steeds weer spannend wanneer het noodlot toeslaat, denk aan een kapotte fietstrapper, een naargeestige hotelkamer, een gesloten schrijfmachinemuseum. Doe je zelf een lol, lees Bob den Uyl, ook als je hem al kent. Caroline Reeders schreef voor 'In bed met' in Het Parool over Bob den Uyls Morgen, als de zon schijnt van Bob den Uyl - en we voegden een fragment toe.

 

Morgen, als de zon schijnt

'Laten we gaan zeilen,' zegt ze. 'Nee, ik ga niet zeilen.' Ik kan het trouwens niet. Wat moet ik urenlang in een ongemakkelijke zeilboot? Ik zie de sport niet van het op en neer kruisen op een plas water. 'Dan gaan we naar het strand,' houdt ze aan. Naar het strand, mijn god, met een hého de branding in, zand in je schoenen, roodverbrand in een volle trein terug. Ik zeg: 'Nee ik ga niet naar het strand,' en wacht op een ander voorstel, want iets zal er gedaan moeten worden. Maar haar voorraad vermakelijkheden is uitgeput. Zij verdedigt het strandvoorstel. Ik zeg: 'Ik ben te oud geworden voor een dagje naar het strand.' Zij lacht erom, natuurlijk, ik maak weer een grapje. 'Ik blijf liever thuis,' zeg ik, 'ga jij maar alleen of met iemand anders.' Maar daar denkt ze niet over. Bovendien zal het morgen bijzonder mooi weer worden, heeft de radio voorspeld. 'Dan kan je niet thuisblijven,' zegt ze. 'Waarom niet? Thuis is het het koelst.' 'Maar het is ongezond, niemand blijft thuis met heet zomerweer.' Ik aarzel. Ik heb zin haar een duw te geven en weg te gaan. Maar ze kijkt me aan, strak. Ze is lief, ze is een mens, een goed mens. Nog steeds heb ik het gevoel dat je goede mensen geen duw mag geven. Ik probeer voor de volgende dag een bezigheid te vinden die weinig inspanning kost en nog enigszins prettig lijkt. Ik vind er geen. Naar het strand dan? Een vol strand komt voor mijn ogen. Oud en jong. Zwemmen. In de zon liggen branden. Vervelen. Spelletje met een bal. Maar misschien toch gezond voor het lichaam, in elk geval beter dan zeilen. 'Goed,' zeg ik, 'morgen naar het strand.' Ze lacht verheugd. Maar als ik tegen mijn zin ga moet ik het niet doen. Dan wordt het toch niet leuk. Terugkrabbelen is nu niet meer mogelijk en ik zeg haar het werkelijk leuk te vinden. Ik zie alleen tegen de vervelende reis op. Dat begrijpt ze. Overeenstemming is dus in wederzijds begrip bereikt. We willen alle twee naar bed, we spreken af voor morgen bij het station en nemen afscheid. Ik kus haar en voel haar lichaam tegen me aan liggen. De laatste tram is al vertrokken, ik zal gaan lopen. Van haar naar mijn kamer is het een goed halfuur. De nacht is warm, er zijn nog veel mensen op straat. Ik denk aan morgen en heb spijt weer te hebben toegegeven. En ik weet waarom ik het heb gedaan. Alleen bij gebrek aan een ander voorstel. Ik weet nooit wat te doen, Riet heeft gelijk wanneer ze me dit verwijt. Ze doet het vaak. Meestal heb ik geen zin in haar plannen, maar ik kan er niets tegenover stellen. Ik kan alleen maar nee zeggen, en dat is kinderachtig of wat anders. Je moet voor al je daden een geldige reden op kunnen geven, dat is nu eenmaal zo. Ik vraag me weer eens af waarom ik de omgang met Riet niet verbreek. Een energieke vrouw, ze weet altijd wat er gedaan moet worden. Aantrekkelijk ook, om te zien, heel aantrekkelijk. Goed figuur en zo. Bijzonder mooie, warme ogen. En niet dom. Ik denk aan de avond van onze eerste ontmoeting. Dat doe ik altijd wanneer ik plannen ontwerp om tot een definitieve breuk te komen. Net zo’n warme zomeravond als nu. Het avondje bij kennissen dat er om de een of andere reden was, verjaardag of zoiets. In het begin erg vervelend, de gasten kenden elkaar niet goed en men deed erg welopgevoed. Later, tegen een uur of elf, werd het langzamerhand anders, iedereen had een aantal glazen op, te drinken was er genoeg. De verdere ontwikkeling was een beetje ongeregeld, we bleven niet meer keuvelend zitten, we dansten, liepen andere kamers in. Zo kwam ik in de buurt van Riet terecht. Ik had begrepen dat zij een vriendin was van de gastvrouw. Zij was veruit de knapste vrouw onder de gasten, dat trekt altijd. We praatten wat. Ik had genoeg gedronken om met overtuiging te proberen iemand voor me in te nemen. Ik vond haar erg geestig herinnerde ik me later. We hebben ook nog gedanst geloof ik, met de konen tegen elkaar. Iemand ging toen wat te eten halen in de zaak aan de overkant. We hingen allemaal uit de ramen om de man grappige dingen toe te roepen, dat was erg leuk toen. Een warme zomeravond, windstil, het stadsrumoer klonk zoals het alleen ’s zomers kan klinken. Ze leunde naast me uit het raam en ik hield haar hand vast. Met onze ruggen naar de kamer gekeerd voelden we ons alleen. ‘Je ogen zijn mooi,’ zei ik in haar oor, ‘ik word duizelig als ik je aankijk. Het is niet eerlijk dat een vrouw zulke ogen kan hebben.’ Toen het feest verliep gingen we samen weg. De kennis deed erg koel bij het afscheid, ik heb nooit begrepen waarom. Op haar kamer dronken we nog koffie en kusten elkaar uitbundig. We spraken af voor een avond en zo nog een paar keer. Toen, op een avond bij haar thuis, we lagen naast elkaar op bed, gebeurde wat moest gebeuren. Ze bleek waarachtig nog maagd en na afloop moest ze huilen. Ik probeerde haar te troosten, maar kon niet de juiste woorden vinden. Er valt ook weinig te zeggen in die omstandigheden. Ze sprak er later niet meer over, maar ik had de indruk dat ze me iets verweet. Misschien had ze het gevoel dat ik er iets tegenover had moeten stellen of zo. Maar het is niet uitgesloten dat ik me haar gevoelens maar verbeeldde, dat ik er zelf de schepper van was. Sindsdien zijn we met elkaar om blijven gaan. Er zijn enkele ruzies geweest, zij heeft die weer bijgelegd. Er is ongemerkt een jaar verstreken. Als ik, thuisgekomen, zachtjes de trap op loop naar mijn kamer, weet ik nog steeds niet waarom ik niet met haar breek. Want dat wil ik. Soms neem ik me voor het te doen, bedenk enige mooie zinnen die ik zal zeggen. Maar als ik dan in de gelegenheid ben zie ik ervan af. Ik durf het wel, maar ik kan niet, ergens om.
Ik lig in bed en rook. De ramen staan wijd open, het gedreun van het verkeer is tot een geruis afgezwakt. Ik kijk naar buiten. Ik voel mijn lichaam liggen, een levend lichaam dat kan lopen en praten, eten en werk verrichten. In het hoofd zetelt het brein dat zorgt dat de handelingen van het lichaam zinvol verlopen. 's Ochtends opstaan, wat eten, naar de zaak. 's Avonds thuiskomen, wat eten, verpozing zoeken, slapen. Dat is alles. Mensen die ik erover spreek beweren dat er veel van te maken valt, maar ik begrijp ze niet. Mijn werk is afwisselend, niet onbelangrijk, soms reizen naar het buitenland. Een goede baan die ik qua kunde gemakkelijk aankan, redelijk betaalt. Ik heb geen klagen. Ik zit in een goed geventileerd kantoorvertrek, dicteer brieven aan agenten, krijg Londen en Parijs aan de lijn, heb geen chef die me op de vingers kijkt. Vele mensen zullen mij zo'n betrekking benijden. Maar, ofschoon ik van goede wille ben, ik vind er geen vreugde in. Ik kan nooit enige voldoening bespeuren over de doorgebrachte werkdag, hoe prettig die ook verlopen is. Ik ben er te weinig bij betrokken. Het is een soort knagen, ik weet niet hoe het anders uit te drukken. Overdag in de drukte is het weg, maar ’s avonds en vooral ’s morgens is het er. Mijn humeur is desondanks regelmatig. Alles is even regelmatig bij mij, etensuren, stoelgang, werktijden, alles. Ik ga goed gekleed, heb algemene belangstelling voor het gebeuren in de wereld. Misschien drink ik iets te veel, ik weet dat niet zeker. Ik zou daarvoor moeten weten hoeveel andere mensen drinken. Seksuele behoeften vinden hun bevrediging, dat kan het ook niet zijn. Vroeger dacht ik dat het zou vergroeien als ik ouder werd. Maar vroeger dacht ik zoveel.

 

Copyright © 2019 Erven Bob den Uyl
Copyright voorwoord, samenstelling en verantwoording © 2019 Johan Goossens

pro-mbooks1 : athenaeum