Leesfragment: Bij Pessoa's Gedichten: De polyfonie van het innerlijk

07 november 2010 , door Christiaan Weijts
| |

Deze week verscheen het nieuwste deel van de Perpetuareeks: Fernando Pessoa's Gedichten, in de vertaling van August Willemsen, met een nawoord van Christiaan Weijts. Dat nawoord mogen wij vanavond publiceren.

Bij leven publiceerde Fernando Pessoa slechts enkele werken. Na zijn dood werd op zijn huurkamer een kist aangetroffen vol met volgekrabbelde velletjes. Uit die chaos kon een kolossaal oeuvre worden samengesteld. Hij creëerde diverse 'heteroniemen' -afzonderlijke 'schrijverspersoonlijkheden' met elk een eigen stijl en woordkeus. De poëzie die Pessoa onder eigen naam publiceerde is sterk symbolistisch en mystiek.

De Portugees Fernando António Nogueira Pessoa (1888-1935) geldt als een van de allergrootste dichters. Hij werkte als hulpboekhouder, handelscorrespondent en vertaler; in de avonduren legde hij zich toe op zijn gedichten en proza.

N.B. Lees op onze website meer nawoorden bij de klassiekers in de Perpetuareeks. Lees goede lezers over boeken die ertoe doen. En lees meer over Pessoa: vertaler Harrie Lemmens over De ontraadselaar (en een fragment), twee gedichten uit Heimwee naar vereeuwiging en een fragment uit Kroniek van een leven dat voorbijgaat.

 

Op je zestiende lees je dichters altijd om de verkeerde redenen. Op mijn eerste kampeervakantie met vrienden in de Ardennen gingen naast de onvermijdelijke gitaar en het in een melkpak verstopte voorraadje super skunk een exemplaar mee van de Poésies van Arthur Rimbaud, een pocketuitgave van Les fleurs du mal van Baudelaire, Jim Morrisons The American Night, Slauerhoffs Verzamelde Gedichten en een bloemlezing uit het werk van Fernando Pessoa.
De gemene deler lijkt duidelijk, evenals de aantrekkingskracht van dit werk op een groepje gymnasiasten in de ban van zwarte romantiek: melancholie, drank, spleen, hallucinogenen… de hele rimram.
Van Pessoa wist ik heel weinig, behalve wat iedereen meent te weten: geniale gek die overdag op kantoor werket en ’s nachts op z’n zoldertje zat te schrijven aan een oeuvre dat na z’n dood in een kist bleek te liggen. Het type kunstenaar dat, al zou je dat nooit hardop durven zeggen, interessanter is om z’n biografie dan om z’n werk. Het had vast te maken met fado, met saudade.
Allemaal niet waar, of nauwelijks waar. Goed, er zijn verzen genoeg om je romantische hart aan op te halen, zoals:

Ziener van de muziek der wind
Is mijn ziel zelf die doolt en dwaalt
Het lied dat de reiziger zingt.’
(Uit Liedboek)

Maar wat te denken van regels als:

Wat wij zien van de dingen zijn de dingen.
Waarom zouden wij het één zien als er iets anders was?
Waarom zouden zien en horen ons vergissen zijn
Als zien en horen zien en horen zijn?
(Uit De hoeder van de kudde).

Dat was koele ratio, mijlenver verwijderd van lyrische roes. Alleen het vleugje zen kon allicht iets goed maken.
En wat die spannende biografie betrof, ook in dat opzicht bleek Pessoa de zonderling onder de helden in onze rugzakken. Juist de totale afwezigheid van sappig of zelfs maar enerverend biografisch materiaal maakte hem zo legendarisch. Vooruit, hij had zich dood gedronken, dat pleitte voor hem, en naar eigen zeggen had hij de dertig gedichten van ‘Alberto Caeiro’ in één extatische openbaring opgeschreven. Maar dat waren nu juist die zenachtige gedichten.
Wat moest ik met Pessoa? Om eerlijk te zijn: ik weet het nog steeds niet. En dat terwijl ik toch met enige regelmaat in zijn oeuvre lees. Of eigenlijk moet ik zeggen: er een duik in neem, want Pessoa is alleen te lezen alsof het een complete literatuur van een heel taalgebied, land of tijdperk is. Inclusief de secundaire literatuur of metaliteratuur, want Pessoa’s heteroniemen reageren op elkaars werk en reflecteren op dat van zichzelf.
Zoiets laat zich niet systematisch ontsluiten, dat doorkruis je op de tast, op goed geluk. Waar je ook begint, je hebt altijd het gevoel ergens halverwege binnen te vallen, lukraak iets uit die kist met zeventwintigduizend velletjes papier te hebben getrokken. Geleidelijk aan ontwikkel je voorkeuren voor bepaalde heteroniemen (voor mij zijn de fragmenten van ‘semi-heteroniem’ Bernando Soares, gebundeld als Het boek der rusteloosheid het hoogtepunt), en af en toe kom je iets tegen waarvan je je verwonderd afvraagt: is dat óók Pessoa? Zo stuitte ik in de brieven, dagboeken en beschouwingen gebundeld in Mijn droom is van mij (De Arbeiderspers, 1995) op politieke observaties die gisteren geschreven konden zijn: ‘Van de verschillende vormen van verbaal bijgeloof waarmee de pseudo-intelligentsia van onze tijd zich voedt, is de meest gangbare die van “publieke opinie”.’
In hetzelfde stuk staat een passage die voor mij de veelheid van stemmen en het spel met heteroniemen in een verhelderend licht plaatste. Over moraal en esthetiek stelt Pessoa (inderdaad Pessoa ‘zelf ’, want hij schrijft dit onder zijn eigen naam): ‘Wat de opvattingen van een mens als staatsburger ook zijn, hij mag er niet één hebben als kunstenaar. Op politiek vlak is het immoreel onpartijdig te zijn; op esthetisch vlak is het immoreel partijdig te zijn.’
Voor Pessoa is de kunstenaar principieel onpartijdig, iemand zonder ‘opvattingen’ zelfs. Dit ideaal spiegelt zich rimpelloos in Pessoa’s praktijk. Hij verkondigt niet, hij onderzoekt. Om de vereiste onbevangenheid daarvoor te waarborgen mogen morele, politieke of zelfs esthetische ideeën geen stoorzenders zijn. Hij mag ‘niet één’ opvatting hebben, en geven zijn gedichten wel blijk van zo’n opvatting, wat onvermijdelijk is, dan is dat noodzakelijkerwijs een voorlopige, relatieve opvatting.
Dat is ook hoe het met romanpersonages gaat. Die krijgen eveneens met opvattingen en eigenschappen toebedeeld die, vanzelfsprekend, niet die van de schrijver zijn en die, even vanzelfsprekend, met elkaar in strijd kunnen zijn, omdat ze de wereld of de menselijke natuur elk vanuit een ander gezichtspunt onderzoeken en articuleren.
Het is zoals heteroniem Ricardo Reis dicht:

Ik heb meer dan één ziel
Meer ikken dan ikzelf.
En niettemin besta ik,
Voor allen onverschillig.
Ik maak hen stil: ik spreek.’
(Uit Oden)

De onpartijdigheid heet hier ‘onverschillig’ en de dichter werpt zich als willoos medium op voor de verschillende stemmen die pas zwijgen zodra hij spreekt.

De kruisgewijze impulsen
Van wat ik voel of niet voel,
Twisten in wie ik ben.
Ik ken ze niet. Zij zwijgen
Tot wie ik mij ken: ik schrijf.’

De vergelijking tussen zijn heteroniemen en personages maakt Pessoa ook zelf. Met de bescheidenheid die schrijvers eigen is, vergelijkt hij zichzelf vaak met Shakespeare. Die schiep Hamlet en Macbeth zoals Pessoa Ricardo Reis of Alberto Caeiro creëerde, alleen treden die niet in drama’s op, en zijn het auteurs. Wel verschillen ze evenveel van Fernando Pessoa als Lady Macbeth van William Shakespeare.
Je kunt het ook met een muzikale parallel verduidelijken, en daarbij iemand noemen met een minstens even bescheiden reputatie: Johann Sebastian Bach. Bachs muziek is polyfoon in de zin dat elk van de afzonderlijke stemmen weliswaar op zichzelf te waarderen is, maar dat staat in geen verhouding tot de volheid die de stemmen krijgen in onderlinge samenhang.
Zo mis je van Pessoa ook veel als je hem eendimensionaal wilt lezen door, voor zover dat al mogelijk zou zijn, het oeuvre systematisch tot je te nemen, chronologisch, of alfabetisch op heteroniem. De grootsheid komt juist aan het licht in het avontuur van tegenstemmen, omkeringen, antwoorden, echo’s en botsingen tussen alle afzonderlijke stemmen.
Er is een renaissancist en een futurist. Er zijn strenge klassieke versvormen en experimentele. Er is mystiek en atheïsme. Er is platonisme en zen. Maar dat ontdekte ik allemaal pas later. Als zestienjarige voelde ik mij vooral aangetrokken tot Álvaro de Campos, en dat verbaast me niets. In De Campos staat het voelen boven het denken. Hij is een bereisde kosmopoliet, schrijft over de zee en heeft iets zelfdestructiefs. Tot zover is hij verwant aan zijn Nederlandse generatiegenoot Slauerhoff, die ook wel eens een typische middelbare-scholierendichter is genoemd.

Ik ben niets.
Ik zal nooit iets zijn.
Ik kan ook niet iets willen zijn.
Afgezien daarvan koester ik alle dromen van de wereld.

Dat zijn zonder meer de beroemdste regels van Pessoa, de openingsakkoorden van Álvaro de Campos’ ‘Sigarenwinkel’. Hun roem is even eenvoudig te verklaren als de gretigheid van scholieren om met ze te dwepen. Los van hun context lijken ze met adolescente bravoure nihilisme te prediken, opstandig het dromen te verkiezen boven een maatschappelijke positie, een rechtvaardiging te bieden voor uit het raam staren in plaats van huiswerk maken.
Is dat inderdaad het geval? Nee, niet of nauwelijks. Ondanks de stelligheid is het gedicht geen stellingname. Eerder een constatering, een diagnose van een status-quo. Het hele gedicht komt voort uit de spanning tussen twee werkelijkheden of perspectieven. Het interne is er in conflict met het externe, de tastbare wereld met de droom.
Nog altijd is Álvaro mijn favoriet onder de dichtende heteroniemen. In ‘Sigarenwinkel’ vind ik elke keer wel iets dat ik niet eerder opmerkte, zowel in de beelden als in de taal en de gedachten. Ik kan het gedicht niet lezen zonder er meteen een toneelmonoloog of filmbeelden bij te zien, en de spijt te voelen geen Portugees te kennen.
Ook de panische werken van Álvaro de Campos, zoals ‘Demogorgon’, herinneren aan Munch-achtige angsten, al dan niet onder invloed van de eerder genoemde super skunk opgewekt.

Ik voel dat iets gebeuren gaat aan gene zijde van de gevels en bewegingen.

Nee, nee, dat niet! Alles liever dan weten wat het Mysterie is!’

De neiging een monument als Pessoa met heilig ontzag te benaderen is begrijpelijk. Toch is Pessoa’s oeuvre als ‘literatuur op zich’ juist compleet omdát er ook minder sterke fragmenten in die kist lagen. Af en toe hebben we zelfs van doen met de stem van een absolute mafk ees. Hij tekende horoscopen van zijn schrijverspersoonlijkheden: ik bedoel maar. Van daar is de stap naar het verzenden van pakken papier met het definitieve bewijs voor de aanwezigheid van buitenaards leven, zoals krantenredacties die van tijd tot tijd ontvangen, een kleine.

Er is nog een andere reden die een associatie met Bach rechtvaardigt, een stilistische. Net als Bach klinkt Pessoa overal glashelder.
Zijn taal is nergens diffuus, verdoezelend, grammaticaal complex of schimmig. En juist die eenvoudige helderheid, die uit een onverstoorbare rust lijkt voor te komen, geeft hem meer gezag dan het meest virtuoze machtsvertoon voor elkaar zou kunnen krijgen. Het is zijn heldere, kalme en tegelijkertijd dwingende, onontkoombare stem die je eraan herinnert waar literatuur ook alweer over gaat. Tijdloze onderwerpen als de worsteling van de mens, de tegenstrijdigheden van het bestaan, de vrije keuze versus het noodlot, en al die termen die leeg en afgesleten zijn als je ze zo poneert, zijn bij Pessoa juist telkens weer levend, omdat hij er niet ‘over’ schrijft, ze niet ‘behandelt’, of ‘beschrijft’, nee, Pessoa leeft ze, dwingend, acuut, van binnenuit, vanuit zijn wisselende innerlijke entiteiten.
Pessoa’s polyfonie van het innerlijk herinnert ons er tevens aan dat moderne literatuur altijd een stem is van iemand die alleen in een kamer zit, beluisterd door iemand die eveneens alleen in een kamer zit.

‘Alleen, zoals ik altijd alleen ben geweest, alleen, zoals ik altijd alleen zal zijn, zit ik bedroefd op mijn stille kamer en schrijf. […] Ik zie mezelf op de vierde verdieping van de Rua dos Douradores en ik voel me slaperig; ik kijk over het half volgeschreven blad papier heen naar het ijdele leven zonder schoonheid en de goedkope sigaret boven het oude vloeiblad. Hier zit ik dan, op deze vierde verdieping, het leven te interpreteren, te zeggen wat de zielen voelen, proza te maken!’ (Uit Het boek der rusteloosheid).

Wat moet ik met Pessoa? Ik weet het niet, en dat is waarom ik steeds weer bij hem terugkom. Zoals je altijd op Bach kunt rekenen om je innerlijk op te ruimen en je concentratie te scherpen, zo blader ik door Pessoa om iets vergelijkbaars te bewerkstelligen. Een kloosterachtige stilte waarin gedachten en ideeën je brein omploegen en zo lucht geven aan lagen waarvan je het bestaan al haast was vergeten.

 

© Copyright 2010 Christiaan Weijts

pro-mbooks1 : athenaeum