Leesfragment: Avondschot. Hoe Nederland zich terugtrok uit zijn Aziatisch imperium

27 november 2015 , door J.J.P. de Jong

Deze week verschijnt J.J.P. de Jong, Avondschot. Hoe Nederland zich terugtrok uit zijn Aziatisch imperium. Vanavond kunt u er al delen uit het eerste en tweede hoofdstuk van lezen. En uw exemplaar reserveren.

In 1949, na vier jaar van conflict, verleende Nederland Indonesië de onafhankelijkheid. Deze laatste jaren worden gewoonlijk beschreven als een Nederlands militair en politiek echec. J.J.P. de Jong komt tot conclusies die volstrekt niet overeenstemmen met dit heersende beeld.

Het verlies van Nederlands-Indië leidde tot een nationaal trauma. Velen hadden het gevoel dat  ‘de hele wereld’ Nederland had gedwongen om de soevereiniteit over te dragen. De meeste historici waren later van mening dat Nederland geen afstand kon doen van zijn kolonie.

Maar wat was er in 1948 en 1949 werkelijk aan de hand? Bij nauwkeurige beschouwing was het een buitengewoon complexe periode met allerlei op en tegen elkaar inwerkende partijen – Republikeinen, Nederlanders en Amerikanen –, interne krachten en tegenkrachten. Avondschot is een reconstructie op basis van overvloedig nieuw bronnenmateriaal. J.J.P. de Jong, kenner van de koloniale geschiedenis, komt tot verrassende conclusies. De opvallendste is dat Nederland zich aan zijn eigen haren uit het Indonesisch moeras omhoog heeft getrokken, aanvankelijk zelfs tegen de internationale gemeenschap in.

Hoofdstuk 1
De spelers en hun kaarten

All the world’s a stage. And all the men and women merely players.

(William Shakespeare)

Op 2 december 1947 ging voor de haven van Tandjong Priok een Amerikaans vrachtschip voor anker, de uss Renville. De Amerikaanse regering had het schip aan Nederland en de Republiek Indonesië ter beschikking gesteld om overleg te voeren over de toekomst van Indonesië. Als neutrale plaats van samenkomst voldeed het uitstekend; als locatie van inspannende onderhandelingen stukken minder. Toen de delegaties in de middag van 9 december 1947 voor het eerst bijeenkwamen, was het er, zo schreef de Nederlandse diplomaat H.F.L.K. van Vredenburch, gloeiend heet. Het schip lag voor anker met de kop in de wind waardoor er ‘geen asem lucht voelbaar was’.

Lawaai was er daarentegen in overvloed, waar onder andere een scheepswerf voor zorgde, waar het geluid van pneumatische hamers onophoudelijk weerklonk. Loodsvaartuigen, marinesloepen, sleepboten voeren op en af en maakten een vrolijk gebruik van hun stoomfluiten en sirenes. Op de Renville zelf exerceerden mariniers en het gekletter hunner geweren op het stalen dek droeg het zijne tot de kakofonie bij, terwijl de luchtverversingsinstallatie van het schip voor een constante muzikale begeleiding zorgde…

Ook later werd het niet beter. ‘Men trachtte zich het juridische debat voor te stellen, gezeten op het gloeiende dek van de Renville, de diverse (onderhandelings)stukken […] op de groene tafel uitgespreid en tegen onverhoeds overboord waaien met inktkokers, asbakken en andere voorwerpen van gewicht beveiligd.’
Het was een breed internationaal gezelschap dat bij de gesprekken op de Renville en in Batavia aanwezig was. Niet alleen Nederland en de Republiek Indonesië zaten rond de groene tafel, maar ook de door de Veiligheidsraad benoemde Commissie van Goede Diensten (cgd). Deze bestond uit Amerikaanse, Australische en Belgische vertegenwoordigers die bij toerbuurt als voorzitter optraden. Ondanks de fysieke handicaps wisten Nederland en de Republiek op 17 januari 1948 een wapenstilstand te sluiten en twee dagen later een politiek akkoord. Het zou als ‘de overeenkomst van Renville’ de geschiedenis ingaan.
Het akkoord kwam dankzij ferme Amerikaanse inbreng en druk tot stand. Het had ook de volledige sympathie van Engeland en zelfs van de altijd zo kritische Australiërs. Op 15 april 1948 noteerde het ministerie van Buitenlandse Zaken in Canberra: ‘The salient fact is that Dutch colonialism in Indonesia is passing away. Nationalism has taken root too firmly and developed too far to be held in check much longer, let alone eradicated. The Dutch themselves recognise this. It is only on the method and on the speed of the transition from Dutch to Indonesian sovereignty that conflict occurs.’ De toekomst zag er dan ook op het eerste gezicht veelbelovend uit. Het akkoord van Renville vormde de bekroning van een hechte Amerikaans-Nederlandse samenwerking. Hoe kwam het tot stand en hoe zou het verder gaan? Zouden Amerikanen en Nederlanders hun krachten blijven bundelen en er aldus dit keer wel in slagen de Republikeinen bij de les te houden? Het eerder gesloten akkoord van Linggadjati was immers vastgelopen op de onverzettelijkheid van de Republikeinse achterban die van geen compromis wilde weten.

[...]

Hoofdstuk 2
Renville

Wie zou het verwonderen, dat toen in Batavia bittere woorden zijn gesproken over de Haagse sprinkhanen […] die dit kwartaal hadden opgegeten?

(Van Vredenburch)

De slag om de cgd

Na dit korte overzicht over de enerverende ontwikkelingen vanaf augustus 1945 tot het einde van 1947 ben ik weer uitgekomen op het punt waar ik startte: het overleg in Batavia en op de Renville. Dat er überhaupt een akkoord tot stand kwam, was in feite een klein wonder. Wie won de gunst van de cgd, was het adagium. VanMookmocht het belang van de internationale factor dan wel onderschatten, de Republiek maar ook de Nederlandse delegatieleider, Van Vredenburch, waren ervan doordrongen dat die in feite beslissend was. De Republikeinen hadden duidelijk de wind mee. Daar was allereerst het beleid van Van Mook met zijn overtuiging dat overleg met deze Republiek in feite zinloos was, zijn assertieve confrontatie- en omsingelingstactiek, zijn gefilosofeer over een mars naar Jogya en zijn scepsis in de cgd. Daarbovenop kwam ook nog eens het ‘vergiftigde klimaat’ in de Indische gemeenschap. Voor verschillende Amerikanen en Australiërs in de kersverse cgd leek het allemaal een pot nat. De uitlatingen van een door overlevingsdrang getekende publieke opinie en het beleid van de leidende Nederlanders leken in elkaars verlengde te liggen. Hadden de Republikeinen niet gelijk? Handelde het in feite niet om behoud van oude koloniale invloed? En vormde de eerste militaire actie niet het ultieme bewijs? De Republiek had, aldus Van Vredenburch, ‘gemakkelijk spel door zich in het kleed der volstrekte onschuld te hullen, terwijl wij, wat wij ook zeiden of deden, voor alle ons niet welgezinden de koloniale booswicht en onderdrukker waren en bleven.’
Daar kwam nog iets bij. In de vrijwel permanente oorlog die beide legers (afgezien van een enkele wapenstilstand) uitvochten, vonden er zoals gesteld aan beide kanten excessen plaats. In het laatste kwart van 1947 waren er aan Nederlandse kant nieuwe gewelddadigheden, zoals de executies van dorpelingen in Rawah Gedeh en vooral eind november 1947 het treintransport van Republikeinse gevangenen van Bondowoso naar Soerabaja waarbij 40 dodelijke slachtoffers vielen. De stemming in de cgd werd, aldus Van Vredenburch, ‘van verhuld apert anti-Nederlands’.
Dit gold met name de Amerikaanse vertegenwoordiger. Het gewicht van professor Graham was voor het moment groot. Washington liet de zaken zoveel mogelijk aan hem over. Hij was het prototype van de idealistische intellectueel die weliswaar door president H.S. Truman persoonlijk was benoemd maar als hoogleraar geschiedenis aan de universiteit van North Carolina nauwelijks ervaring had met het diplomatieke bedrijf. Graham was bovendien een typische do gooder. Hij had de neiging om zich niet zozeer te laten leiden door een analyse van de feitelijke problematiek als wel door moralistische principes. De situatie in Indonesië kwam hem alleszins bekend voor. Zij deed hem denken aan de Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd. Grahams wantrouwen werd steeds groter. Wilde Nederland wel een werkelijk onafhankelijk Indonesië? Dat Nederland tijdens de overgangsperiode overwegend zeggenschap wilde houden en de Republiek slechts een van de deelstaten wilde laten zijn, vond hij veelzeggend. Voor Graham was de conclusie duidelijk. Het zou de beste oplossing zijn indien men terugkeerde naar de status quo ante bellum. De Nederlandse troepen dienden zich terug te trekken uit de kersvers bezette gebieden en het Republikeins bestuur diende er te worden hersteld. Hij verpakte deze voorstellen in enigszins gewijzigde vorm in de zogenaamde ‘Kerstboodschap’ die de cgd op 25 december 1947 aan beide partijen aanbood.
De boodschap werd door de Republiek met gejubel ontvangen, maar had aan Nederlandse kant een averechts effect. Juist op dat moment (vanaf 17 december) bracht een sterke kabinetsdelegatie, bestaande uit premier Beel, de ministers Drees, Jonkman, L. Götzen en Lieftinck, een bezoek aan Indonesië. Toen zij op 7 januari naar Nederland terugreisde, was dat ‘in een grimmige stemming’. De impasse was door Grahams ‘Kerstboodschap’ nog groter geworden. De situatie leek uitzichtloos. ‘In Indië marcheren we in snel tempo naar een nieuwe crisis toe,’ noteerde de jonge diplomaat H.N Boon in zijn Haagse dagboek. Boon had de nodige ervaring met de Indonesische problematiek. In 1946 werd hij toegevoegd aan de staf van Van Mook als diens buitenlandadviseur. De 35-jarige diplomaat viel in die functie op door zijn onafhankelijk, scherp analytisch oordeel. Hij was in 1947 opgestapt omdat hij een van de weinige Nederlandse adviseurs was die in de eerste militaire actie geen gat zag. Nu Van Vredenburch tot delegatieleider was benoemd, was hij op het ministerie van Buitenlandse Zaken (bz) waarnemend chef van de directie politieke zaken geworden. Boon was somber gestemd; hij had het over ‘de beroerde positie van het Koninkrijk’ en zag het allemaal eindigen in een opmars naar Jogya.

De Amerikaanse interventie

De wonderen bleken echter de wereld nog niet uit. Het State Department was, zoals we al zagen, nillens willens de Indonesische kwestie binnengesleept en nam tot dan toe een nogal afwachtende houding aan. Het averechtse effect van Grahams pro-Indonesische ‘Kerstboodschap’ stemde het State Department evenwel bezorgd. Het zag begin 1948 in dat Grahams bemiddeling tot niets leidde. Het vond het noodzakelijk krachtig in te grijpen, niet ten gunste van Indonesië maar van Nederland. Waarom? Het had alles te makenmet de zich ontplooiende Koude Oorlog en met de visie die het State Department in nauw verband daarmee op de Indonesische kwestie ontwikkelde.
In de loop van 1947 raakten de ontwikkelingen tussen de twee overwinnaars van de Tweede Wereldoorlog, de vs en de Sovjet-Unie, in een stroomversnelling.De uitbrekende Koude Oorlog werd zowel door de vs als door de West-Europese staten, die zich net aan het herstellen waren van de verwoestingen van de oorlog, als uiterst bedreigend ervaren. President Truman besloot hiertegen een dam op te werpen. Hij vaardigde op 12 maart 1947 de zogenaamde Trumandoctrine uit, die hem de gelegenheid bood in Griekenland tussenbeide te komen. Het werd de eerste stap in het kader van een nieuw beleid: de zogenaamde Containment Policy, die de bedoeling had de Sovjet-Unie te beletten haar invloedssfeer uit te breiden. Zijn minister van buitenlandse zaken, G.L. Marshall, annonceerde op 5 juni 1947 het naar hem genoemde Marshallplan en Truman zelf vaardigde op 20 januari 1949 ook Point Four uit. Beide laatste programma’s waren bedoeld om respectievelijk de verwoeste westerse wereld en achtergebleven landen in de niet-westerse wereld economisch op de been te helpen en tegelijkertijd de Amerikaanse invloed te verzekeren. De Amerikanen hadden echter wel één conditie. Zij waren alleen tot steun bereid indien Europa zich verplichtte om economisch samen te werken. Op 16 juli 1947 richtten zestien Europese landen daartoe de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking op. Een ander basisprincipe dat Trumans planning staff onder leiding van George Kennan en Chip Bohlen ontwikkelde, was omhet Amerikaanse beleid zoveel mogelijk via de vn te leiden. Dit zowel om de steun aan het Amerikaanse beleid te maximaliseren als om impopulaire maatregelen beter aan de Amerikaanse publieke opinie te kunnen verkopen.
Het State Department keek door deze achtergrond ineens heel anders tegen de Indonesische kwestie aan. Washington hoopte net als bij de andere West-Europese staten via de Marshallhulp de totaal verzwakte Nederlandse economie er bovenop te helpen en daarmee Nederland tegelijkertijd politiek aan zich te binden. De Nederlandse financiële situatie was echter mede als gevolg van de inspanningen in Indonesië dermate slecht dat Washington bang was dat Nederland bij continuering van de Indonesië problemen wel eens niet in staat zou zijn er economisch bovenop te komen.
Ook de Amerikaanse visie op de Indonesische kwestie zelf speelde een rol. Ook de Amerikanen waren in mineur geraakt door de frustrerende ups and downs in de periode vlak vóór de eerste militaire actie. Zij hadden de ontwikkelingen ten goede trachten te keren door gericht te interveniëren en Nederland te steunen. Echter tevergeefs. Het voortdurende Republikeinse onvermogen om bereikte compromissen te verzilveren maakte in Washington een uitermate slechte indruk. De conclusie van het State Department week niet erg ver af van die van Van Mook en Schermerhorn: de Republiek gaf keer op keer blijk niet op eigen benen te kunnen staan. Washington had dan ook grote twijfels of de Republiek wel levensvatbaar was. De factor-Nederland bleef broodnodig. In Indonesië dreigde bovendien, indien de impasse voortduurde, hetzij een Nederlandse abandonnering, hetzij een militaire actie. Politieke steun in de rug was dan ook hard nodig, vond men op het State Department.
De vs besloten te interveniëren en eigen voorstellen te lanceren omde ontstane impasse te doorbreken. Op instructie van het State Department koerste de cgd sinds januari 1948 ineens af op een sterk pro-Nederlandse lijn. Van Vredenburch sprong er bekwaam op in. Hij viel in nauw overleg met Den Haag het Amerikaanse initiatief bij, vulde het aan en legde het resultaat vast in twaalf ‘politieke principes’ die het akkoord van Linggadjati als kern hadden. Beel en Drees hadden al tijdens hun verblijf in Indonesië gewaarschuwd dat indien de Republiek bleef persisteren, Nederland ‘zijn vrijheid van actie zou hernemen’. Van Vredenburch legde dit dreigement nu op tafel: ‘this is July 15’ (de vooravond van de eerste militaire actie). De cgd viel hem volledig bij. Een ontstelde Republikeinse delegatie kreeg van de commissie te horen dat de Republiek geen andere keuze had dan de contravoorstellen te aanvaarden. Het enige wat Graham ter verzachting toevoegde, waren zes additionele principes waarvan er één het houden van een plebisciet behelsde nadat een politieke overeenkomst zou zijn bereikt. Aldus hoopte hij dat de Republiek zou terugwinnen wat ze nu verloor. Het was een dramatisch moment.

De militaire adviseur van de Republikeinse delegatie, kolonel Simatupang, noteerde: Midden in de nacht werden wij gewekt door enkele leden van onze delegatie. Wat was er aan de hand? De delegatieleden kwamen rechtstreeks van de Renville […] Tijdens die zitting had de commissie (de cgd) onze delegatie op de hoogte gesteld [...] dat Van Vredenburch… gedreigd had, dat de Nederlandse regering haar “vrijheid van handelen zou hernemen” als de Republiek de Nederlandse voorstellen niet aanvaardde. Van Vredenburch stelde met andere woorden een ultimatum […] en gebruikte de Drie Staten Commissie als koerier! De mededeling [...] veroorzaakte paniek bij onze gedelegeerden, zodat ze [...] ons uit bed haalden. Maar wat konden we doen? Het effect van Van Vredenburchs dreigement werd versterkt door het besef dat wij geen bescherming van de Drie Staten Commissie konden verwachten zoals we hadden gehoopt…

Dat Van Vredenburch blufte en de Nederlandse regering geen concreet plan achter de hand had om het afbreken van het overleg door een militaire actie te laten volgen, konden noch de Amerikanen noch de Republikeinen weten. De Republiek zwichtte. Aldus kwam in januari 1948 de overeenkomst van Renville tot stand. Zij was net als Linggadjati de resultante van internationale en Nederlandse druk, gecombineerd met militaire dreiging.
Pikant detail was overigens dat de Amerikanen ook Nederland onder druk zetten door het verlenen van de Marshallhulp afhankelijk te stellen van de aanvaarding van het Amerikaanse voorstel. Het kabinet in Den Haag betitelde het als ‘buitengewoon bedenkelijk’ en als ‘chantage’, maar het maakte er geen punt van. Renville was voor Nederland immers uitermate gunstig. Bovendien bleek het State Department na de ondertekening ook nog eens bereid om een Nederlands verzoek tot een lening van 100 miljoen dollar bij de Export Import Bank (Eximbank) te ondersteunen. Kort daarvoor had het zich steeds tegen dergelijke leningen gekant.
In Batavia was er vreugde. Toch een akkoord! De reactie van Van Mook was kenmerkend. Hij wendde de steven van het beleid volledig. Hij gaf de gedachte deze Republiek te vernietigen op. Hij hoopte weer dat verder overleg resultaat zou brengen. Het idee omeen aparte politieke regelingmet de deelstaten te sluiten eneen separate interimregering te vormen verdween. Van Mooks isolatie- en confrontatiebeleid bleek een noodsprong te zijn geweest. Het illustreerde weer dat bij Van Mook een sluitende overeenkomst met de Republikeinse leiders voorop bleef staan. Hij liet de ingezette confrontatie- annex isolatiekoers alsook de gedachte aan een militaire actie (ter sanering of eliminatie van deze Republiek) direct varen zodra het overleg met de Republiek weer serieuze kansen bood.

[...]

© 2011 J.J.P. de Jong, Zoetermeer

Uitgeverij Boom

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum