Leesfragment: Bij Marguerite Yourcenars Het hermetisch zwart

16 januari 2011 , door Margot Dijkgraaf
| |

18 januari verschijnt een nieuw deel in de Perpetuareeks: Marguerite Yourcenars Het hermetisch zwart (L'Oeuvre au noir), in de vertaling van Jenny Tuin, met een nawoord van Margot Dijkgraaf. Dat kunt u vanavond alvast lezen.

In Het hermetisch zwart wordt het tragische lot beschreven van de zestiende-eeuwse medicus, alchemist en filosoof Zeno. We volgen hem bij zijn studie, op zijn reizen door Europa en het nabije Oosten en in zijn werk als hofarts. Zeno staat als mens van vlees en bloed op het breekpunt tussen middeleeuwen en moderne tijd, tussen religie en een nog nauwelijks te verwoorden atheïsme. Yourcenars roman geeft een intrigerend beeld van een tijdperk dat gekleurd werd door contrasten.

 

Op de eerste bladzijden van Het hermetisch zwart ontmoet de zestienjarige Henri-Maximilien Ligre, een bankierszoon die zich onttrekt aan de voor hem uitgestippelde koopmanscarrière om soldaat te worden, zijn twintigjarige jeugdvriend Zeno. Die is in pelgrimshabijt onderweg naar Léon, waar de prior van de Jacobieten met alchemie experimenteert. Een ‘avonturier van macht’ ontmoet, in de woorden van Yourcenar, een ‘avonturier van de geest’. Beide jongemannen staan aan het begin van een queeste, een reis die we tot aan het eind ademloos zullen volgen. Hoe verschillend hun reis ook zal zijn, ze zijn ondernemend, getalenteerd en tegendraads. De wereld ligt aan hun voeten en ze zijn vastbesloten hem grondig te verkennen. Wie zou immers ‘zo dwaas zijn te sterven zonder althans zijn gevangenis te hebben verkend?’

Dit is wat ze doen, deze jongemannen: ze gaan ieder vanuit hun eigen standpunt en gewapend met hun eigen opvattingen, de wereld in. Ze komen de Ander tegen, ervaren de bekrompenheid, de laagheid van de mens, zijn dwaasheid en zijn jaloezie. Ze zien dat het elders niet anders is dan in Vlaanderen, waar ze vandaan komen. ‘Ik vertrek, Wiwine,’ zegt Zeno bij zijn vertrek uit Brugge. ‘Ik ga zien of domheid, angst, zotternij en bijgeloof nog ergens anders heersen dan hier’. Ze ontmoeten vreemdelingen uit andere culturen en komen in aanraking met andere ideeën en overtuigingen. Maar vooral komen ze zichzelf tegen en beginnen ze aan hun zoektocht naar wie zijzelf eigenlijk zijn. ‘Een ander wacht me ginds,’ zegt Zeno tegen Henri-Maximilien. En vervolgens, bijna bijbels: ‘Ik ga tot hem. Hic Zeno. Ikzelf’. Het allerbelangrijkste is de vrijheid zelf te kunnen beslissen waar ze naartoe gaan, ze hebben zelf het heft in handen — een uitgangspunt dat geen van tweeën ooit zal opgeven.

Twintig jaar later treffen ze elkaar weer. In Innsbruck. Ouder, gekwetster en wijzer. Het vrijheidsstreven is er nog, al hebben ze strategiën moeten ontwikkelen om die vrijheid te beschermen. Zeno is arts, wetenschapper, en wordt vanwege zijn geschriften door de Inquisitie vervolgd. Hij heeft geleerd zijn ware overtuigingen te verbergen, hij vergelijkt ‘de woordenkraam’ met ‘onze hemden en ons schoeisel’, ‘ze beschermen degeen die ze draagt en beletten hem niet om eronder kalmweg naakt te zijn’. ‘Een mens voelt zich alleen prettig in vrijheid,’ zegt Henri-Maximilien, ‘en je meningen verbergen is nog hinderlijker dan je huid bedekken’. In de eeuw van Zeno en Henri-Maximilien is het beginsel van vrijheid van meningsuiting is nog ver weg.

Yourcenar heeft haar hele leven met deze personages geleefd. Uit haar aantekeningen blijkt dat ze begon te schrijven aan wat Het hermetisch zwart zou worden toen ze de leeftijd had van de jonge Zeno en Henri-Maximilien. Ze voltooide het toen ze een paar jaar ouder was dan zij. Het boek weerspiegelt zo haar eigen groei, volgt de ontwikkeling van haar eigen waarden en overtuigingen.

Tussen haar achttiende en haar tweeëntwintigste schreef ze drie korte verhalen, waaronder D’après Dürer, waaruit Het hermetisch zwart is gegroeid. Die drie verhalen publiceerde ze samen in 1934 onder de titel La mort conduit l’attelage. Toen ze in 1955 Herinneringen van Hadrianus voltooid had, pakte Yourcenar de novellen weer op en werkte ze tussen 1962 en 1965 uit tot Het hermetisch zwart. ‘Elke schrijver draagt slechts een bepaald aantal wezens in zich,’ schrijft ze in haar aantekeningen. ‘Ik heb nooit geloofd dat ik genoeg zou kunnen krijgen van een personage dat ik had geschapen. Ze zullen me nog tot aan het eind van mijn dagen blijven verrassen.’

Yourcenar zal vooral op Zeno en Hadrianus gedoeld hebben, die ze al heel jong had geschapen. Hadrianus is een historische figuur, gereconstrueerd aan de hand van feiten. Zeno ontsproot aan haar fantasie, hij is imaginair ‘met een pap van realiteit’. Het is een fictief historisch personage dat ook voor de eenentwintigste-eeuwse lezer geloofwaardig is, Yourcenar heeft hem vakkundig ingebed in zijn tijd. Voor haar was hij net zo reëel als Hadrianus, met wie ze in het dagelijks leven verkeerde alsof het haar tijdgenoot was. Zeno was voor haar even echt. Ze ging zijn route na in alle steden die zij hem liet bezoeken, bedacht variaties op de weg die hij moest afleggen. Ze zag hem lopen door Brugge, zitten onder een luifel.

Yourcenar mag met beide personages een innige band hebben gehad, er is tussen Herinneringen aan Hadrianus en Het hermetisch zwart wel een duidelijk verschil in toon. Hadrianus, klassiek en sereen, beschreef Yourcenar rond 1950, in de na-oorlogse periode waarin optimisme overheerste. Het hermetisch zwart, geschreven in het begin van de jaren zestig, echoot die veel minder serene, dreigende tijd van de Koude Oorlog. Optimisme had plaatsgemaakt voor zorgen over nieuwe oorlogsdreiging, het vertrouwen in de toekomst was geslonken. Die sombere, complexe actualiteit weerspiegelt zich in het krachtenveld dat Yourcenar in Het hermetisch zwart ontvouwt, ‘een wereld die verontrust was door de twisten tussen de vorsten, de opmars van de Turken en de ketterij die de Kerk verscheurde’.

Zelf heeft Yourcenar eens gezegd dat ze zich niet thuis voelde in de eeuw waarin ze leefde. Zeno, haar alter ego, de erudiet uit de renaissance, kwam op zijn eigen wijze in opstand tegen de maatschappij en de tijd waarin hij gevangenzat. Hij kon jaloers zijn op een ontslagen wever ‘omdat hij minder gedwongen leefde dan hijzelf’. Zeno is een eenling, getekend door de eeuw waarin hij leefde, maar evenzeer door de manier waarop hij daaraan probeert te ontsnappen. Hij verzamelt alle destijds beschikbare wetenschappelijke kennis, denkt nieuwe technische methodes uit, strijdt tegen iedere vorm van clichématigheid, of het nu kerkelijke, geneeskundige of technische denkbeelden betreft. Hij werkt hartstochtelijk aan allerlei uitvindingen en is bevriend met gelijkgezinden, zoals de chirurgijn Jean Myers en de wever Colas Gheel, die ervan droomt het werk van arbeiders te verlichten door het gebruik van mechanische weefgetouwen.

Zeno’s wetenschappelijke passie leidt tot een grote interesse voor alchemie; juist in die discipline zoekt hij zijn leermeesters. In het boek beleeft hij ‘l’oeuvre au noir’, waarnaar de titel verwijst: de fase van de alchemie waarin alles verkoold raakt, waarin alle concepten worden opgelost, de periode waarin (in overdrachtelijke zin) alle vooroordelen, alle begrippen waarmee de mens leeft verdwijnen. Zeno ontdoet zich van alle clichés, van al het routinematige, om alles als nieuw te kunnen beschouwen.

Kenmerkend voor Zeno is (en ook dat maakt hem tot een buitenstaander) zijn vaste vertrouwen in de menselijke rede. Hij ontwikkelt zich in de loop van zijn leven tot een pure rationalist, die zijn verstand inzet ‘als een wig om naar beste vermogen de kieren te verbreden van de muur die ons aan alle kanten insluit’. Uiteindelijk is hij ‘ver gevorderd op de weg die bestaat uit alles ontkennen om te zien of men vervolgens opnieuw iets kan bevestigen’. Zijn leidraad is een fundamentele twijfel aan wat de mens vermag.

In dat opzicht verschilt hij van zijn vriend Henri-Maximilien (voor wie Yourcenars vader model stond). Die neemt zijn god en zijn tijd ‘zoals het uitkomt’. Henri begrijpt er niets van dat Zeno het de moeite waard vindt om zich decennialang ‘uit te sloven om te komen tot de twijfel’. Maar dat is nu juist wat Zeno juist wil bereiken, hij ‘weet dat [hij] niet weet wat [hij] niet weet, en hij ‘zal een beetje minder dom sterven dan [hij] geboren is’. Door discipline, door reflectie en door het verwerven van kennis heeft Zeno zich vrijheid verworven. Nooit is hij de speelbal geworden van andere individuen, van gebeurtenissen, van meningen, van zijn tijd.

Zijn autonome denken, verwoord in zijn publicaties, maken hem tot een man die de autoriteiten beschouwen als gevaarlijk. Hij wordt gezocht, moet vluchten, steeds weer onderduiken. Op een gegeven moment, schrijft Yourcenar, kijkt hij in de spiegel en ziet ‘een vluchtende man, opgesloten in een heel eigen wereld, gescheiden van zijn gelijken die eveneens vluchtten in evenwijdige werelden’. Het is een keerpunt. Daarop besluit hij naar Brugge terug te keren ‘en zich er te doen vergeten’.

Hoewel Zeno door heel Europa reist, is zijn hele leven gekleurd door zijn jeugd in Vlaanderen. Yourcenar laat hem in Brugge geboren worden, hij doorkruist Vlaanderen, reist door andere landen, maar komt in Brugge terug om er te sterven. Het beeld dat Yourcenar van Vlaanderen oproept lijkt bepaald door de schilderkunst, door Breughel, Rubens en Jordaens. Neem de wijze waarop Hilzonde, Zeno’s moeder, wordt geïntroduceerd: ‘dit meisje met haar tengere boezem en haar smalle gezichtje, dat door haar fluwelen gewaden, stijf van het goudstiksel, scheen te worden gedragen en dat zich op feestdagen tooide met juwelen die een keizerin haar zou hebben benijd [..] haar lichte grijze ogen waren gevat in paarlemoerachtige, bijna roze oogleden’. Een schilderij van Rubens ontvouwt zich voor je ogen.

Yourcenar werd geboren in Brussel, ze was Franstalig en sprak nauwelijks Vlaams. Ze was de dochter van een moeder van Waalse adel en een Franse adellijke vader uit Frans-Vlaanderen, en daardoor geheel gevormd door de Franse cultuur. Tot haar negende woonde Yourcenar in Vlaanderen. De winter bracht ze door in Rijssel, in het huis van haar grootmoeder, iedere de zomer verbleef ze op de ‘zwarte berg’, op de grens met Frankrijk, of aan de Belgische kust. Geen wonder dat haar literaire kleurenpalet beïnvloed is de Vlaamse meesters. Yourcenar schreef Het hermetisch zwart zonder daarvoor naar Vlaanderen terug te keren. Alles zat in haar geheugen: de sfeer, het landschap, de steden waarin ze Zeno liet rondlopen. Brugge, zo vertelde Yourcenar ooit in een interview, kende ze als kind al. Enerzijds stond de stad voor haar voor ‘beschaving, schilderkunst en historische waarde’, anderzijds was Brugge voor haar ‘verbonden met haar eigen jeugdherinneringen’. Ze gaf Zeno herinneringen mee ‘die de hare zijn’. Pas in 1971, bijna twintig jaar na de publicatie van Het hermetisch zwart, ter gelegenheid van haar opname in de Académie royale de Belgique, bracht ze weer een kort bezoek aan Vlaanderen

In het hoofdstuk getiteld ‘De wandeling door het duin’ beschrijft Yourcenar prachtig een cruciale, en paradoxale, wending in het leven van Zeno. Na jarenlang in Brugge in het Sint-Cosmashospitaal te hebben geleefd en daar het stervensproces van zijn vriend, de prior van de order der Kordeliers, te hebben begeleid, voelt Zeno dat zijn achtervolgers hem op het spoor zijn en besluit hij Brugge te verlaten.

Op zijn tocht ontdekt Zeno als voor het eerst ‘de bleekblauwe lucht en groen, sappig gras’. Hij raakt in extase van de natuur die hij zolang heeft gemist. Een marskramer komt hem tegemoet. Het tafereel doet je denken aan het gelijknamige schilderij van Jeroen Bosch. Even later gaat Zeno langs de kant van de weg zitten, op een plek vanwaar hij de zee kan zien blinken. Er komt een blinde naast Zeno zitten, en opnieuw ontkom je als lezer niet aan de associatie met een schilder, ditmaal De gelijkenis van de blinden van Pieter Breughel de Oude.

Hoe heeft hij zo lang ‘de wijd geopende wereld’ kunnen versmaden, vraagt Zeno zich af. Hoe heeft hij zich jarenlang vrijwillig kunnen opsluiten in een zo beperkte gemeenschap? Hier ervaart Zeno ‘een totale vrijheid’. Tegelijkertijd beseft hij wat de keerzijde van de door hem gekozen weg is — het eeuwige dilemma van denken en schrijven versus leven. Heeft hij wel werkelijk geleefd? ‘Het streven van de geest die zich een weg baant naar het verborgene der dingen leidde zeer zeker naar sublieme diepten,’ schrijft Yourcenar, ‘maar maakte de activiteit van het zijn op zichzelf onmogelijk.’

Vooral in dit hoofdstuk verweeft Yourcenar haar beeld van Vlaanderen met de schilderkunst uit die streek. Ook het motto dat zijzelf voor haar eigen leven en werk formuleerde, ‘Ce que je peux, comme je peux’ (te interpreteren als ‘laten we ons best doen’) is ontleend aan de gebroeders Van Eyck, de Vlaamse schilders van onder andere Het lam gods, in Gent.

Zo schetst Yourcenar in Het hermetisch zwart haar hoofdpersoon Zeno tegen de achtergrond van het Vlaanderen van haar eigen jeugd. ‘Wat is de wereld veranderd,’ verzucht Bartholommé Campanus in zijn laatste gesprek met hem. Waarop Zeno antwoordt: ‘de revolte die u verontrust was in mijzelf, of misschien in onze eeuw’. Het is die eeuwige revolte die Yourcenar, met haar indrukwekkende kennis en eruditie, heeft beschreven in de worsteling van een alchemist die gevangenzit tussen middeleeuwen en moderniteit.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum