Leesfragment: C. Honderd notities van een alleslezer

27 november 2015 , door Paul Claes

13 oktober verschijnt C. Honderd notities van een alleslezer van Paul Claes. Vanavond kunt u al de eerste drie lemma's lezen: A, Aanslag, ABC van de Nederlandse literatuur. En uw exemplaar, voor de overige 97, reserveren.

Sinds jaar en dag houdt Paul Claes een leesdagboek bij. Daarin noteert hij alles wat hem invalt tijdens het lezen van literatuur, essays, poëzie, wetenschappelijke verhandelingen, maar ook van de krant, tijdschriften of zelfs een opschrift op een winkelruit. In deze bundel maakt hij een ruimhartige keus uit zijn veertigjarige persoonlijke leesgeschiedenis.

Paul Claes (1943) is schrijver, dichter, essayist en vertaler. Hij promoveerde op een studie naar de antieke elementen in het werk van Hugo Claus. Hij doceerde aan de universiteiten van Nijmegen en Leuven en aan de hogescholen van Gent en Antwerpen.

A

Voor Thomas

A, de eerste letter van het alfabet, is de titel van het magnum opus van Zukofsky, de Amerikaanse dichter wiens naam begint met de laatste letter van het alfabet. Het werk in vierentwintig delen is volgens Hugh Kenner (een kenner) het duisterste gedicht van de twintigste eeuw.
Louis Zukofsky was niet echt origineel toen hij in 1978 een letter als titel voor een literair werk koos. Andy Warhol publiceerde al in 1968 de roman a, een lintwormlange transcriptie van geluidstapes uit The Factory. Het boek was een riposte op Ulysses van James Joyce. Episode 3 van die cultroman bracht Warhol wellicht op het idee van de eenlettertitel. De would-be-auteur Stephen Dedalus fantaseert daar over boeken met letters als titel: ‘Heb je zijn F gelezen? Jawel, maar ik vind Q beter. Ja, maar W is geweldig.’
Het kunstje is onderhand vaker vertoond. De prozaïsten John Berger, Thomas Pynchon, Vassilis Vassilikos, Philippe Sollers, Georges Perec en John Updike schreven respectievelijk een G., een V., een Z, een H, een W en een S. De titels worden op diverse wijzen ingevuld. G. is de afkorting van Giovanni (de held is een donjuan), V. van de postmodernist Pynchon staat vol personages, plaatsen en objecten die met de letter v beginnen, Vassilikos nam Z omdat het in het Grieks de eerste letter is van Zoe, ‘Leven’, Sollers ontleende de titel H aan een van de Illuminations van Arthur Rimbaud, Perec koos W omdat het de initiaal is van zijn hoofdpersonage Winkler en de naam van een eilandje bij Vuurland, de S. bij Updike is onder meer een afkorting van Sara, Sin en Sannyasin. De Turkse dichter Asaf Çelebi schreef een H (te lezen als een Arabische en als een Latijnse letter) en de Franse dichter Jacques Roubaud een ε.
Als adolescent droomde ik er ooit van een boek te schrijven met de titel O, een synthese van alle mogelijke genres. Dat is er nog niet van gekomen. Wel publiceerde ik in 1997 een X. Een zinvolle titel, want X staat in het Latijn voor 10, en de bibliofiele bundel bestaat uit 10 gedichten van elk 10 verzen van telkens 10 lettergrepen. Ik was dan ook meer dan blij toen mijn redacteur Thomas van den Bergh me voorstelde om mijn honderdste boek Cte noemen. C staat in het Latijn voor 100, maar kan ook gelezen worden als de initiaal van Claes en als beginletter van Curiositeitenkabinet.
Dit boek is een selectie uit de leesnotities waarmee ik een kwarteeuw lang veertien Chinese schriftjes heb gevuld. De titels geven een idee van de inhoud: I In margine; II. De scholiast; III. Hermes; IV. Literair Curiositeitenkabinet; V. Innuendo; VI. Pangloss; VII. De losse glosse; VIII. De zeta; IX. De glossator; X. Quodlibet; XI. L’ouïe; XII. De sleutelbos; XIII. Heureka; XIV. Trouvailles. Elk van die titels zou geschikt zijn voor de bundel in zijn geheel. Het genre sluit aan bij de glossen of scholien die antieke filologen in de marge van hun uitgaven van auteurs plaatsten. Het zijn literaire invallen (ideeen, associaties), commentaren (toelichtingen, verklaringen) en interpretaties (lezingen, ontraadselingen). Gelukkig is niet alles even ernstig bedoeld.
Het leek een aardige gedachte om juist honderd stukken samen te brengen. Hopelijk vinden die ooit een plaats in een ‘volledige’ verzameling. Die zou dan Z kunnen heten, naar de Griekse commentator Satyrus, die zo knap was in het oplossen van raadsels (Zetemata) dat hij bekendstond als Zeta.

Aanslag

Voor Harry Mulisch, hermetisch humorist

Zijn wij, oppervlakkige lezers, niet al te licht heen gegleden over de titel van Mulisch’ populaire roman De aanslag? Ons enige excuus is dat hij zo doorzichtig lijkt. Die aanslag is toch de overval van verzetslieden op een collaborateur, met zware consequenties voor alle personages en in de eerste plaats voor de hoofdfiguur Anton Steenwijk?
Maar ‘aanslag’ betekent ook: ‘laag die zich heeft vastgezet, aanzetting, korst’. En die betekenis is urgenter voor wie de intrige wil interpreteren. De hoofdfiguur heeft het oorlogsgebeuren zo verdrongen dat zich een harde korst om zijn ziel heeft gevormd. De verstening is een leidmotief in het boek: denk aan de familie Steenwijk, de voornaam van zijn broer Peter (uit het Grieks petra, ‘steen’), de grafsteen.
In ‘aanslag’ schemert ook ‘aangeslagen, geschokt, getraumatiseerd zijn’ door. De aanslag heeft Anton zo aangeslagen dat zich een aanslag op zijn psyche heeft gevormd. Het is dan ook geen toeval dat zijn bewustwording gesymboliseerd wordt door een bezoek aan de tandarts. Die verwijdert de tandsteen, de ‘aanslag’ van zijn gebit. Dat is het begin van Antons bevrijding uit een traumatisch verleden. De steen die Steenwijk als een eeuwige sisyphus heeft meegetorst lijkt te wijken.
De postmodernistische criticus, die over mijn schouder meeleest, protesteert. De titel De aanslag is gelaagder dan ik denk. Waarom zou de aanslag niet de wijze van tikken zijn waarmee Mulisch zijn meesterwerk tot stand heeft gebracht? Of profetisch aankondigen hoe dit werk bij het publiek zou aanslaan (honderdduizenden exemplaren, vele vertalingen en een verfilming). Of de aanslag voorspellen die Harry van de fiscus in zijn bus zou krijgen als een aanslag op zijn vermogen?

ABC van de Nederlandse literatuur

Voor Piet Couttenier, literatuurhistoricus

Gerard Knuvelder heeft zijn Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde kennelijk voor kinderen geschreven. Nooit lees je bij hem iets pikants over het leven van een auteur. Hollandse dichters leiden zonder uitzondering een oppassend bestaan. Als de losbol Gerrit van de Linde, alias De Schoolmeester, een kind verwekt bij een dienstmeisje en de vrouw van een hoogleraar verleidt, heet dat bij Knuvelder kies en kuis ‘liefdesgeschiedenissen’. Op homoseksualiteit rust een nog zwaarder taboe dan op overspel. In plaats van jeuïge details krijgen we alleen vaagheden (‘de bijzondere aard van Kloos’ vriendschap’), leugens (‘Gelukkig getrouwd, maakte Couperus vele en langdurige reizen’) of gegeneerd stilzwijgen (geen woord over P.C. Boutens’ Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe).
Bij deze opstapeling van zoetsappigheden bekruipt een mens soms de lust een alternatieve Knuvelder samen te stellen: een schandaalkroniek van de Nederlandse literatuur, waarin bijvoorbeeld de volgende roddels zouden staan:

Aafjes maakte zijn voetreis naar Rome per fiets.
Bloem werd wegens zedenfeiten met een minderjarige veroordeeld.
Couperus was impotent.
Van Deyssel schreef een lijvig werk over masturbatie.
Henriëtte van Eyk was de minnares van Simon Vestdijk.
Focquenbroch (‘Fok’) vertoefde gaarne bij de hoeren.
Gilliams verwisselde in de autobiografische roman Gregoria de rollen van zichzelf en zijn vrouw.
Hermans’ oeuvre staat vol blunders en taalfouten.
Jonckheere schreef om zijn alimentatie te kunnen betalen.
Kloos was een alcoholist.
Leopold was de risee van de klas.
Mulisch klampte willekeurige meisjes aan op straat.
Nijhoff had een verhouding met de zus van Ida Gerhardt.
Van Ostaijen was een cocaïnegebruiker.
Perk was volgens zijn Mathilde een plakkerige jongeman.
Reve schreef De avonden op aanraden van zijn psychiater.
Streuvels behandelde zijn eigen zoon net als boer Vermeulen in De vlaschaard.
Timmermans was onder de Duitse bezetting gouwleider.
Verwey was de mignon van Kloos.
Van de Woestijne was meer voor meisjes dan voor dames.
X was de minnaar van Y, die ooit de minnares van Z was (naar believen in te vullen door kenners van de Amsterdamse grachtengordel).

Copyright © 2011 Paul Claes
Auteursportret © Michiel Hendryckx

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum