Leesfragment: De wereld als getal

26 juni 2016 , door H.W. von der Dunk
| |

Op 27 juni verschijnt De wereld als getal en andere broze zekerheden van H.W. von der Dunk. Wij publiceren een fragment uit het eerste hoofdstuk voor.

Geschiedenis als collectieve en persoonlijke herinnering heeft altijd een existentiële betekenis gehad. De waarde daarvan is vandaag zelfs toegenomen als tegenwicht tegen de globalisering en de adembenemende snelheid van veranderingen in de technologische consumptiemaatschappij. Die stoelen op een algemene dwingende kwantificatie van het bestaan. Vandaar de beslissende rol van het getal.

Het getal lijkt objectief en daarom een betrouwbare basis voor het denken en de besluitvorming op steeds meer terreinen bij alle tegengestelde belangen en doelstellingen. In hoeverre verduistert die fixatie op getal en kwantiteit daarbij echter menselijke domeinen die wezenlijk zijn voor het bestaan? En in hoeverre kunnen daarentegen ook begrippen en zekerheden waarmee we graag in de geschiedenis werken de toets der kritiek weerstaan of misleiden?

Het nieuwe prikkelende boek van H.W. von der Dunk, De wereld als getal en andere broze zekerheden, behandelt die kwantificatie en daarnaast enkele algemeen bekende voorstellingen en begrippen vanuit hun historische wording en achtergrond.

 

De wereld als getal en het verbleken van een tweede dimensie

Toen Alexander de Grote volgens de bekende legende Diogenes bij zijn befaamde ton opzocht en hem aanbood om een wens te doen, verzocht de wijze hem even uit de zon te gaan staan waarin hij zich zojuist zat te warmen. Verrast riep de koning: ‘Als ik niet Alexander was zou ik Diogenes willen zijn.’ Waarop Diogenes zei: ‘Als ik niet Diogenes wás, zou ik Diogenes wíllen zijn.’ De huidige, aan schreeuwerige ik-reclame gewende lezer zal dat een aardig staaltje van twee elkaar overtroevende ego’s noemen. Een minder platte uitleg kan er ook een andere les uit trekken – behalve de vanzelfsprekende minachting voor aardse goederen – en wel een metaforische hint dat macht het licht verduistert omdat ze met de rug naar de zon van de waarheid staat. De menselijke macht over de materie is groter dan ooit. Tegelijkertijd raakt ze verslaafd aan de materie volgens de bekende boemerangwet en opent naargelang ze toeneemt met nieuwe hoogten ook gapende afgronden. Symptoom van die materiële macht is het getal en de transformatie van de werkelijkheid in meetbare categorieën en cijfers op steeds meer terreinen. Die veruiterlijking en kwantificatie van de dingen, de kwantiteit als waarde uit zichzelf heeft het gevoel voor kwaliteit opgeslokt. Ze is op de troon van kwaliteit gaan zitten en beheerst het denken zoals nooit eerder. Ze geldt als een steekhoudend argument ten gevolge van de materialisatie van onze hele westerse cultuur. Die constatering impliceert dat er een transcendente dimensie verdwenen is die ons als dragende bodemlaag van het menselijke bestaan in de cultuur en vooral de kunst in het verleden aanspreekt. Dat brengt de vraag mee naar de wording van die huidige materialisatie.

*

Nu is het ontdekken van grote ontwikkelingslijnen in de geschiedenis een bekende en dubieuze liefhebberij, even verleidelijk als omstreden omdat we ons daarbij op een terrein begeven waar de veilige bodem van verificatie en documentatie achtergelaten wordt. Megapanorama’s onttrekken zich aan wetenschappelijke bewijsvoering en berusten op verbeeldingskracht en een door de eigen tijd en haar kosmologie en begrippen bepaald denkraam. Hun overtuigingskracht is daarom vergankelijk. Als een oriëntatiepoging en plaatsbepaling voor het levende geslacht en in de stille hoop om in een patroon van het verleden ook iets van de toekomst te herkennen vervullen ze niettemin een zeer natuurlijke behoefte. Hun waarheidsgehalte is alleen zoals alle historische waarheid niet absoluut maar relationeel, of beter: waarheid is de voor ons met onze tijdelijk-historische existentie onafscheidelijk vergroeide kern van iets boventijdelijks en absoluuts. Toch is één conclusie niet goed voor tegenspraak vatbaar en misschien is het ook de enige, zij het van een ontluisterende trivialiteit: er is één grote beweging van onbewerkt naar door mensen bewerkt bestaan en dat heeft geleid tot die alles penetrerende kwantificatie van de wereld, waarbij we vooral in deze eeuw een technologisch tijdperk van zeer snel toenemende automatisering ter vervanging van mensen en menselijke arbeid binnenglijden. Of we dat een beslissend keerpunt in de hele geschiedenis moeten noemen – een neiging die elke generatie heeft – onttrekt zich weer aan elke zinnige maat. Evenmin te miskennen zijn bij een dergelijke terugblik de aan elke nieuwe ontwikkeling inherente maar onvoorspelbare tegenkrachten.
De eenentwintigste eeuw laat in dat opzicht een wonderlijk schizofrene en verlamde mensheid zien. Ze is verscheurd tussen de verblindende kunstzon van de technologie, die een onweerstaanbaar feitelijk totalitair dictaat meebrengt waarvoor de uitspraak van Nietzsche van toepassing is: ‘Met onzichtbare banden wordt men het stevigst gebonden.’ Daartegenover staat als ter compensatie een opleving van soms atavistisch godsdienstfanatisme waar millennia tussen lijken te liggen en dat volgens een apocalyptische duiding het jaar 2000 direct met het jaar 1000 kan verbinden als een nieuwe chiliastische ommekeer. De absolute heerschappij en voorrang van wetenschappelijk-technisch vernuft en kunnen als een existentiële gids boven universele wijsheid is in elk geval nog nooit zo vanzelfsprekend geweest als nu en precies dat geeft nieuw voedsel aan de eeuwige vraag naar onszelf. De filosofischreligieuze kwestie of onze macht de zon van de waarheid niet op de een of andere manier versluiert en of we ons niet zelf telkens in de weg staan, is daarom even urgent gebleven als ten tijde van Plato, Augustinus, Pascal of Kant achter het alledaagse kabaal van alle hijgerige analyses en prognoses.
Zoals iedereen ziet sluit deze conclusie aan bij een bekende cultuurkritische traditie ende even bekende waarschuwende vinger die daarbij naar de techniek wijst: een vermaarde rij van Nietzsche, Freud, sociologen als Durkheim en Max Weber, cultuurhistorici als Spengler, Ortéga, Huizinga, Toynbee, filosofen als Lukács, Camus, Marcuse, Adorno, Jaspers, Heidegger en talrijke schrijvers… Er is nauwelijks een denker van enig formaat die om de indruk van een stuurlozer wereld niet enkel bíj maar dankzíj steeds perfectere sturingsmechanismen heen kon. Daarbij tekent zich een zekere scheiding der geesten af rond de betekenis van de Verlichting als een herculische tweesprong waar een eenrichtingsweg naar de moderniteit werd ingeslagen. Een weg die allang niet meer met de bekende controverse conservatief-progressief of romantisch- rationalistisch kan worden gedekt.

 

© 2016 H.W. von der Dunk

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum