Leesfragment: De sluipwesp en de leliën

07 maart 2018 , door Diederik Burgersdijk
|

14 maart wordt De sluipwesp en de leliën van Diederik Burgersdijk gepresenteerd bij Athenaeum Boekhandel. Lees bij ons alvast de inleiding!

In De sluipwesp en de leliën laat Diederik Burgersdijk zien hoe de klassieke en christelijke traditie in de eerste vier eeuwen van onze jaartelling verstrengeld zijn geraakt. In de afgelopen twee eeuwen zijn ze weer langzaam uit elkaar gedreven, ingekaderd in de instituten van Gymnasium en Kerk. Burgersdijk onderzoekt de omgang met klassieke teksten vanaf Seneca, in de eerste eeuw na Christus, via vele auteurs in de Europese literatuur tot in onze eigen tijd. Het resultaat is een boeiend palet van meningen over de waarde van het klassieke erfgoed, met als centrale vraag: moeten we geloven wat we lezen? Burgersdijk heeft daar wel een antwoord op.

N.B. U bent van harte uitgenodigd de boekpresentatie van De sluipwesp en de leliën bij te wonen op 14 maart. We publiceerden eerder al een fragment uit De macht van de traditie.

 

Lof van de lelie

Weinig bloemen spreken zo tot de verbeelding als de lelie. Haar pracht, die in alle tijden is gezien, wordt weerspiegeld in een rijke cultuurgeschiedenis, in woord en beeld. In de Egyptische oudheid werd de blauwe lotus, een type waterlelie, geassocieerd met wedergeboorte en de zonnegod, omdat ze bij nacht haar hoofd onder water dompelde en bij licht er weer uit kwam. Oude afbeeldingen van de lelie dateren voorts uit de Minoïsche cultuur, die in het tweede millennium voor Christus vigeerde op en rond het eiland Kreta. Daar was de lelie gewijd aan de godin Dictynna, met wie de Griekse godin van de jacht en de kuisheid Artemis in verband werd gebracht. Kuisheid zou een van haar connotaties blijven, evenals het tegenovergestelde.
In het Oude Testament wordt de lelie gevierd in Hooglied, het oudtestamentische Bijbelboek dat toegeschreven wordt aan koning Salomo, die zo’n duizend jaar voor de geboorte van Christus regeerde in Jeruzalem. ‘Als een lelie tussen de distelen, zo is mijn liefste onder de jonge meisjes,’ zegt het lied, dat in het Latijn als Canticum canticorum wordt aangeduid. De lelie is hier de begeerde bruid vanuit het perspectief van haar minnaar, die zich als liefste onder de meisjes verheft als een lelie tussen de distels. ‘Mijn geliefde is van mij en ik ben van hem, die te midden der leliën weidt,’ zingt de bruid, die voor hem is als een appelboom tussen de bomen des wouds: met zoete vrucht. Haar schoonheid wordt bezongen: ‘Uw beide borsten zijn als tweelingjongen / van gazellen, die te midden van de leliën weiden,’ zingt de bruidegom, nadat de bruid hem al met een gazelle had vergeleken, en de bruid zelf door een lelie werd gesymboliseerd. De leliën zijn het voer voor de gazellen, die alleen het beste eten wat hun voor de hoeven komt, en hun eigenschap van puurheid delen.
In de Griekse mythologie was de lelie het symbool van Hera, de godin van het huwelijk en de vrouw van oppergod Zeus. Deze laatste had talloze nakomelingen bij aardse vrouwen, zoals Alcmene uit Thebe, de moeder van Heracles. Hera kreeg tegen haar wil de zorg voor het kind (wiens naam ‘de roem van Hera’ betekent), dat door haar aan de borst werd gevoed. Toen Heracles Hera bezeerde bij het zuigen, slingerde zij de zuigeling van zich af, waardoor het hemelgewelf met moedermelk werd bespat: de Melkweg was geboren. De druppels die op aarde vielen, vormden de eerste leliën. Aphrodite, de godin van de liefde, was geboren uit het rondspattend sperma van de hemelgod, uit het schuim van de zee. Zij was jaloers op de blinkende witheid van de bloem die uit Hera’s moedermelk voortkwam, en deed een geurige zaadstamper in het midden van de leliekroon verrijzen, als was het een ezelsfallus. De lelie was ook het symbool van erotiek, meegedragen door hitsige saters die hun dagen doorbrachten met het loeren op nymfen om ze gedurig met hun bokkenpoten te bespringen. Leliën waren het die de maagd Proserpina, dochter van de vruchtbaarheidsgodin Demeter, plukte, voor zij werd meegevoerd door Pluto, de heerser van de onderwereld, om daar een kommervol bestaan te leiden.
Het Nieuwe Testament ziet de lelie als symbool van het goede en het pure, als een parel in de kroon van de schepping. ‘Zie de leliën des velds, hoe ze bloeien,’ is het beroemde woord van Jezus Christus in de bergrede. Het wordt op school gebruikt om de stijlfiguur van prolepsis (het naar voren schuiven van een zinsdeel om nadruk te verschaffen of zinsmelodie te creëren) uit te leggen, in plaats van het minder fraaie ‘ziet hoe de leliën des velds bloeien’. Hier is de context de aanbeveling van onbezorgdheid: God de vader doet hen groeien, daar hoeven ze niets voor te doen, dat gaat vanzelf. De heer is een goede herder, zo was al te lezen in het Oude Testament bij de psalmen van David, en hij gaf ook in het Nieuwe zijn schapen ongetwijfeld leliën in plaats van distels te eten, zoals de gazellen uit Hooglied.
Zo althans interpreteert Gregorius van Nyssa de passage. Deze heilige, bisschop in de Cappadocische gemeente Nyssa, in het Romeinse gebiedsdeel Klein-Azië waar nu Turkije ligt, leefde in de begintijd van de doorbraak van het christendom op staatsniveau, de vierde eeuw na Christus. Geboren rond de dood van de christelijke keizer Constantijn (337) en gestorven in 394, het jaar dat het christendom de enig toegestane religie werd. Gregorius voert de lelie in zijn traktaten, homilieën en brieven veel en graag op. Zijn omvangrijke werken bevatten, naast correspondentie, beschouwingen over de aard van God (de Heilige Drie-eenheid, waarin ook zoon Jezus en de Heilige Geest zijn vervat), over de wederopstanding, over de schepping en over maagdelijkheid. Natuur speelt daarin een prominente rol. Voor Gregorius vormt de lelie in het veld wat de deugd is voor de ziel. Een stralend midden van de vlakte, wier zoetheid en zuiverheid straalt zoals schoonheid in de geest. Al is de vlakte niet meer dan een vallei in vergelijking met de hemel, ze voedt de bloemen toch, zoals de ziel wordt gevoed door de hemelse deugd. Gregorius prijst haar witheid, naast die van de roodheid van de roos en het blauw van de violen (een combinatie die door verschillende auteurs wordt gehanteerd).
Zuiverheid en puurheid worden gesymboliseerd in de bloem die de aartsengel Gabriël bij zich heeft als hij Maria, de aanstaande moeder Gods, ervan verwittigt dat zij de Zoon des Allerhoogsten bij zich draagt. Maria reageert verbouwereerd, omdat zij geen omgang met een man heeft gehad – vandaar de lelie: zij is maagd. Maar de kracht des Allerhoogsten zal haar overschaduwen, en zo wordt zij zwanger van de Heilige Geest. In deze episode, die van de annunciatie (ofwel aankondiging van de geboorte), komt weliswaar in het Nieuwe Testament geen lelie voor, maar des te meer in de schilderkunst die eraan gewijd is in de middeleeuwen en de renaissance. Om alleen maar de prachtige verbeelding door Jan van Eyck te noemen, nu bekend als de ‘Washington Annunciation’. Van Eyck schilderde het in Gent, tussen 1434 en 1436. De lelie speelt op het schilderij een hoofdrol.
De lelie, symbool van zuiverheid, werd ook het symbool van macht, zoals in het wapen van de in Rome alomtegenwoordige pauselijke familie Farnese, of in dat van de Franse Bourbons, en is op die manier nog steeds verbonden met de katholieke autoriteiten. Sinds christendom en koningschap, vanaf de Merovinger Clovis in de late vijfde eeuw, sterk met elkaar verbonden waren, werd de lelie vaak als symbool gebruikt voor het christelijk vorstendom. Koningin Clothilde wist haar echtgenoot geleidelijk van de afgodendienst te verlossen en hem als een nieuwe Constantijn het christendom te doen omarmen. Het verhaal wordt afgebeeld in een scène met lelie, of het nu Clothilde of de Heilige Maagd is die hem overhandigt. Zo prijkt de lelie ook in het wapen van de stad Parijs of van haar derde-eeuwse bisschop en beschermheilige de martelaar Dionysius, ofwel Saint-Denis. In Philippe de Vitri’s epos Le chapel des trois fleurs de lis uit 1335 staan drie leliën voor ‘Science, Foy et Chevalerie’ (‘Wetenschap, Geloof en Ridderschap’).
In de jaren vijftig van de negentiende eeuw werd een beschrijving van Gregorius van Nyssa, waarin ook de lelie figureert, opgenomen in Alexander von Humboldts Kosmos ter illustratie van ontluikend natuurbesef in de oudheid. Er zou een waardering zijn ontstaan van de natuur op zichzelf, in vroeg-christelijke ogen het product en tevens de spiegel van de schepping. De beschrijving is een aan de romantische smaak aangepast amalgaam van verschillende passages uit Gregorius, en maakte opgang. Kosmos betekende in zijn encyclopedische uitgebreidheid niets minder dan een revolutie, ook door het wetenschappelijk systeem dat erachter schuilging, waaraan de hedendaagse universiteit veel te danken heeft. Maar er daagde groters.
Later in hetzelfde decennium deed Charles Darwin zijn boek On The Origin of Species by Means of Natural Selection (Londen 1859) verschijnen, waarin hij een veel ouder ontstaan van de wereld postuleerde dan op grond van de Bijbeltekst mogelijk was. De strekking is inmiddels genoegzaam bekend: het principe van ‘natural selection’, later geherformuleerd tot ‘survival of the fittest’, leidde tot de stroming van naturalisten die een godsbestaan ontkenden. De vragen die het opriep op godsdienstig gebied interesseerden de revolutionaire evolutiebioloog maar matig, in tegenstelling tot de veelheid aan implicaties voor de natuur. In 1879 sprak Darwin zijn verwondering uit (‘an abominable mystery’) over de klasse van de bedektzadigen (angiospermen), waartoe de waterlelie behoort: hoe kon deze zich in korte tijd in zoveel verschillende vormen verbreiden? En was het eerst een plant met bloemetjes, of was het als bloemige een plant geworden?
Enfin, de antieke bioloog Theophrastus had zich er tweeëntwintig eeuwen eerder ook over verwonderd, en anders Herodotus nog een eeuw eerder wel: de clade der bedektzadigen boezemde al lange tijd ontzag en bewondering in. Rond het einde van Darwins leven (1882) experimenteerde men in Frankrijk met een nieuwe richting in de schilderkunst: het impressionisme. Een van de voortrekkers was Claude Monet, die gefascineerd was door geologische rotsformaties, woelige kusten en gesluierd ondergaande zonnen. In het laatste decennium van de negentiende eeuw koos hij een thema dat hem zijn leven lang niet meer los zou laten: de kleurenpracht van de natuur weerspiegeld in de vijver rond de waterleliën. Een darwinistische blik, analytisch en vol van kleur, met oog voor geologische ouderdom, manifesteerde zich op het doek, met de lelie als leidend thema.
Op vatbare leeftijd werd ik getroffen door het tragische einde van lady Diana Spencer, prinses van Wales, in 1997. Ik zond haar nagedachtenis een bos witte leliën, vergezeld van een handgeschreven kwatrijn op een oranje briefje, dat ongeveer zo geluid moet hebben: ‘Carried away by Saint-Denis / and his divine tuition / Didier gives thee these fleur-de-lys / in lasting recognition.’ Schoonheid schuilt vaak in vergankelijkheid. De witte leliën en het gedicht moeten enige dagen voor Kensington Palace hebben gelegen, om daarna opgehaald te worden door de hoofdstedelijke vuilnisdienst.
Dat brengt ons bij de laatste betekenis van de lelie: de dood. Wanneer het personage Aeneas in het zesde boek van Vergilius’ Aeneis de onderwereld betreedt, blijkt rond de rivier der vergetelheid een massa mensen te verwijlen, 6.706-9: ‘Hieromheen vlogen vele mensen en talloze volken: / en zoals op de velden de bijen in zomerse sluimer / kleurige bloemen bezoeken en rondom de witte leliën / worden bevrucht met de zaden, zo zoemt de volledige vlakte.’ De bloemen van de onderwereld, de leliën, worden later in het boek (vers 883) opgedragen aan de vroeg gestorven neef en beoogd opvolger van keizer Augustus, Marcellus.

Het onderhavige boek bevat een keur aan studies die zowel de christelijke als klassieke traditie beschouwen en de samenhang ervan aantonen, van de latere oudheid tot heden. Dat beide zijden van deze klassieke medaille vaak nauwelijks van elkaar te onderscheiden zijn, toont bovenstaand voorbeeld van de lelie. Het christendom dat vanaf de vierde eeuw na Christus de overhand nam in Europa, voerde in zijn woelige stroom grote brokken oudheid met zich mee. Nu het geloof, zoals voorgestaan door christenen en kerken, langzaam dreigt te bezwijken onder het juk van het moderne leven, blijft de klassieke erfenis – waartoe ook de christelijke geschriften behoren – evengoed bestaan. Dit boek gaat over geloof en ongeloof in de klassieken, gesymboliseerd door de leliën (Grieks: krinea) en de sluipwesp (ichneumon). Aan deze laatste is een aanmerkelijk geringere cultuurgeschiedenis ten deel gevallen.

 

© 2018 Diederik Burgersdijk

pro-mbooks1 : athenaeum