Leesfragment: Het visioen van Constantijn

15 april 2018 , door Jona Lendering, Vincent Hunink
| | |

17 april verschijnt van Jona Lendering & Vincent Hunink Het visioen van Constantijn. Een gebeurtenis die de wereld veranderde. 25 april komt Lendering erover vertellen op het Spui. En vandaag publiceren we voor.

In Het visioen van Constantijn vertellen Jona Lendering en Vincent Hunink het ware verhaal over de eerste christelijke keizer. In het Romeinse Rijk werden christenen vervolgd en ter dood veroordeeld. Volgens de verhalen kreeg keizer Constantijn in 312 een visioen, bekeerde hij zich tot het christendom, versloeg hij zijn vijanden en begon hij de kerk te begunstigen. Dit was het moment waarop de kerstening definitief begon en de grondslagen werden gelegd voor de latere, christelijke middeleeuwen. De auteurs, beiden gelauwerd op het gebied van de klassieke oudheid, laten in dit rijk geïllustreerde boek aan de hand van bronnen uit de tijd zelf zien dat dit verhaal niet helemaal klopt.

N.B. We publiceerden eerder voor uit Israël verdeeld, en we bespraken het. We spraken destijds met Lendering en co-auteur Arjen Bosman over De rand van het rijk, en over De klad in de klassieken. Ook Hunink interviewden we, over zijn Tacitusvertaling. Hij lichtte ook zijn vertaling van Ignatius voor ons toe.

 

Inleiding

Wie ronddwaalt door een archeologisch museum in Noord- Frankrijk – pakweg Reims of Straatsburg – kan de enorme hoeveelheid Romeinse sculptuur uit de derde eeuw n.Chr. moeilijk ontgaan. Hier een beeldje van de Romeinse god Mercurius, daar afbeeldingen van de oud-Gallische goden Teutates en Rosmerta, even verderop een reliëf van de oosterse lichtgod Mithras. Geen museumbezoeker zal concluderen dat de Romeinse religieuze wereld in deze tijd in een crisis verkeerde.
Desondanks zou alles veranderen. Het verhaal valt samen te vatten in één zin: in de tijd van de christenvervolgingen had keizer Constantijn een visioen, waarna hij zich tot het christendom bekeerde, zijn vijanden versloeg en de kerk begon te begunstigen. Dit was het moment waarop de kerstening begon en de grondslagen werden gelegd voor de christelijke Middeleeuwen.
Zoals het met dit soort verhalen gaat, is het op hoofdlijnen correct, maar op detailniveau niet. Daarover gaat dit boek, dat dus geen keizerbiografie is, maar gaat over de puzzels rond Constantijns visioen. Na enkele inleidende hoofdstukken over de wereld van Constantijn is de kern van dit boek de op p. 55-78 vertaalde oudste bron over dat visioen: een lofrede die in 310 is uitgesproken in Trier. Na die redevoering komt de eigenlijke vraag aan de orde: hoe uit dat visioen, dat een heidens karakter had, een christelij ke legende kon ontstaan.
Dit alles zal af en toe worden onderbroken door uitleg van de wij ze waarop oudheidkundigen tot hun conclusies komen. Het eerste advies dat mensen krijgen die schrijven voor het grote publiek – “laat de ‘aannemelijks’, de ‘mogelijks’ en de ‘denkbaars’ maar achterwege” – wordt in dit boek dus opzichtig genegeerd. Sterker nog: het gaat er hier om enkele complicaties te tonen waar oudheidkundigen tegenaan lopen.
Of de in dit boek geboden reconstructie klopt? Natuurlijk zou het aardig zij n als ze juist was: Constantij n heeft een heidens dens lichtvisioen gehad en is dit, doordat hij steeds vaker met christenen te maken kreeg, anders gaan interpreteren. Niet Constantijn veranderde het Romeinse Rij k, het christendom veranderde Constantijn. Misschien is het inderdaad wel zo gegaan, maar de voornaamste boodschap van dit boek is te tonen dat de puzzel slechts beperkt oplosbaar is. Wie de Oudheid bestudeert, merkt dat zelfs een belangrijke historische gebeurtenis in een goed gedocumenteerde periode lastig te duiden is. Laten zien wat niet en wat wel te weten valt, dat is de ambitie van dit boek.

1 De legende

Romulus en Remus, Hannibal, Julius Caesar, Jezus van Nazaret en een handvol keizers: dat zijn zo ongeveer alle personages uit de Romeinse geschiedenis die een historicus bij zijn publiek bekend mag veronderstellen. De eerste twee hadden iets van doen met een wolvin en de derde met olifanten. Caesar is bekend uit Asterix, Jezus door het christendom en de keizers vanwege hun excessen. De perverse Caligula, de brandstichter Nero, de gladiator Commodus. De Oudheid als rariteitenkabinet.
Op het lijstje van redelijk bekende Romeinen staat ook keizer Constantinus I ofwel Constantijn. Dat diens naam is ingeburgerd in een Nederlandse vorm en niet zelden wordt voorzien van de bijnaam “de Grote” illustreert dat hij niet de eerste de beste is geweest. Hij werd in 306 uitgeroepen tot keizer, schakelde in de daaropvolgende jaren enkele rivalen uit en regeerde vervolgens als alleenheerser tot 337. Anders dan de zojuist genoemde keizers is Constantijn geen rariteit: velen associëren hem met de opkomst van het christendom en weten dat hij grote invloed heeft gehad op de vorming van de latere wereld.
De daarvoor cruciale gebeurtenissen vonden plaats in de jaren 312-313. Twee paar keizers betwistten elkaar de heerschappij: Licinius in de Balkanprovincies had zich verbonden met Constantijn in Gallië, terwijl Daia in het oosten bondgenoot was van Maxentius in Italië. Constantijn stak de Alpen over om te strijden tegen Maxentius en bereikte Rome, waar de twee keizers op 28 oktober 312 slag leverden bij de Milvische Brug over de Tiber. Maxentius kwam hierbij om het leven en Constantijn was vanaf dat moment alleenheerser in het westen van het Romeinse Rijk.
Volgens Eusebios, de bisschop van Caesarea in Palestina, had Constantijn voorafgaand aan dit gevecht een visioen van een lichtend kruis, dat hem deed concluderen dat hij de god van de christenen aan zijn zijde had. Na zijn overwinning ontmoette hij in Milaan zijn bondgenoot Licinius. De twee bondgenoten bespraken de toekomst en beëindigden de christenvervolgingen, waarna Licinius naar het oosten afreisde en Daia versloeg. Voor het christendom waren deze gebeurtenissen dus een keerpunt.
De relatie tussen Constantijn en Licinius bleef niet vriendschappelijk. In 324 stortten ze zich in een nieuwe burgeroorlog en ook daarin was Constantijn succesvol. Toen hij eenmaal alleenheerser was, organiseerde hij een grote vergadering van alle kerkelijke autoriteiten, waarin de geestelijken zochten naar de oplossing van enkele slepende theologische kwesties: het Concilie van Nikaia (Nicea). Later bouwde Constantijn ook enkele grote kerken. Zo was het christendom niet alleen erkend als toegestane religie, maar raakte het ook verankerd in de openbare ruimte. Als een latere heerser zou besluiten het nieuwe religieuze beleid terug te draaien, zou hij een weerbaar christendom tegenover zich vinden.
Zover kwam het niet. Constantijns zonen Constantinus II, Constantius II en Constans volgden hem op en gingen op de ingeslagen weg verder. Een heroïsche eindstrijd heeft het heidendom niet gehad: in het laatste kwart van de vierde eeuw beëindigden de keizers de subsidiëring van de heidense eredienst, waarna de kerstening van het imperium alleen nog een kwestie was van tijd.

Tot zover een eerste rondgang langs de materie. De hedendaagse lezer mag sceptische vragen stellen. De meeste mensen hebben geen visioenen, sluiten goddelijke interventies in de loop van de geschiedenis uit en zullen zich afvragen wat er waar kan zijn van Constantijns claim een lichtend kruis te hebben gezien. Temeer daar de oudste beschrijving van dit visioen spreekt over heidense goden. Bovendien worden tijdens zijn regering nog meer visioenen vermeld. Is het trouwens niet verdacht dat van keizer Aurelianus, die zo’n veertig jaar vóór Constantijn regeerde, eveneens werd beweerd dat hij vlak voor een beslissend gevecht een visioen had gehad? Was Constantijns christendom een kwestie van overtuiging of berekening? Heeft hij zich eigenlijk wel bekeerd? Wat maakte het voor heidenen aantrekkelijk de oude goden te verlaten en een nieuwe god te aanvaarden? Bestond er onder de heidenen al onvrede over hun religie en maakte dat het christelijke doopsel aantrekkelijk, of was het heidendom nog springlevend en vormde Constantijns geloofsovergang een ingrijpende ommekeer?
Een ander probleem: wie waren die heidenen eigenlijk? Het begrip komt uit de joods-christelijke wereld, waarin alle nietmedegelovigen over één kam werden geschoren, hoewel de niet-joden en niet-christenen zichzelf nooit definieerden als heidenen. Ze vereerden de goden van hun eigen stad en van de Romeinse staat. Ook betoonden ze eer aan de keizer. Sommige volken hadden eigen godheden – de Egyptenaren hun Isis, de Galliërs hun Grannus en de Bataven hun Magusanus – en daarnaast hadden bepaalde beroepsgroepen eigen culten. Over dit bonte geheel werd verschillend gedacht, maar niemand noemde zichzelf heiden. Het woord zal in dit boek alleen worden gebruikt omdat het nu eenmaal ingeburgerd is. Het bewijst eens te meer in welke mate het in de vierde eeuw doorgebroken christendom het latere denken blijft beïnvloeden.
Heidendom is niet het enige joods-christelijke concept dat nog in gebruik is. Een ander is polytheïsme: de heidenen zouden in meer dan één god hebben geloofd. Onwaar is dit niet, maar het meergodendom was wel onderhevig aan verandering. Het waren niet alleen de filosofen die meenden dat de vele goden manifestaties waren van één ware god. Omgekeerd waren lang niet alle joden en christenen zuivere monotheïsten. Verschillende teksten noemen christelijke gelovigen die de realiteit erkennen van de hogere machten die anderen beschouwden als goden. Menig christen beschouwde die machten als vervaarlijke demonen. Zeker, die waren machteloos tegenover Christus, maar je kon beter voorzichtig zijn met bijvoorbeeld heidens offervlees.
Nog zo’n vraag: hoe zag het christendom in de vierde eeuw er eigenlijk uit? De christelijke bronnen, voor een belangrijk deel geschreven door bisschoppen en andere beroepsgelovigen, wekken de indruk dat het gaat om een exclusieve cultus: wie zich liet dopen mocht de oude goden niet langer vereren en omgekeerd vereerden de heidenen, wie dat ook waren, Christus niet. Dit is het dominante beeld gebleven: tot in onze tijd wordt het vreemd gevonden als iemand én christen én hindoe is. In de Oudheid sprak dit niet vanzelf. Een voorbeeld is de Romeinse officier Bacurius, die leefde aan het einde van de vierde eeuw, toen het heidendom al was geïmplodeerd en het christendom de dominante religie was geworden. De christelijke auteur Rufinus beschouwde deze Bacurius als christen, terwijl de heidense auteur Libanios meende dat de man de oude goden in ere hield. Beiden waren met hem bevriend en er is geen reden aan te nemen dat een van hen liegt. De officier moet zich beleefd hebben aangepast aan zijn gastheren: in het ene gezelschap zal hij het Onzevader hebben gebeden en in het andere tot de huisgoden.
Wie zou er representatiever zijn: de exclusivistische auteurs van de christelijke bronnen of de hoffelijke Bacurius? De vraag is verwant met een andere. Het christendom van de tweede en derde eeuw was heel pluriform en de diverse stromingen claimden allemaal dat alleen zij het ware geloof hadden. Tijdens het Concilie van Nikaia legden de bisschoppen een officiële leer vast, maar daarmee kwam nog geen einde aan de discussies. In feite kristalliseerde het christendom zich pas uit na Constantijn. Zo komt de vraag op waartoe hij zich eigenlijk bekeerde.

De vragen hopen zich dus op. Wie zich in de materie verdiept, ontdekt al snel hoe weinig er klopt van wat op p. 9-10 is verteld over Constantijns bekering. In het jaar 312 werden de christenen helemaal niet vervolgd: de vervolgingen waren al voorbij en Constantijn en Licinius konden er dus geen einde aan maken. Ook had Constantijn in dat jaar geen visioen. Hij heeft wel degelijk iets meegemaakt, maar dat was in 310 en had weinig van doen met het christendom. Wél versloeg hij in 312 zijn tegenstander Maxentius. Later zou Constantijn bovendien het christendom gaan begunstigen en nog later zou hij, door zijn biograaf te souffleren, zijn eigen legende helpen vormen.
Daaraan was het een en ander voorafgegaan. Het is zinvol eerst een blik te werpen op de problemen waarmee het Romeinse Rijk in de derde eeuw te kampen had. Die waren in elk geval militair, bestuurlijk, economisch, monetair en wellicht ook religieus van aard.

 

Copyright © 2018 Jona Lendering & Vincent Hunink

pro-mbooks1 : athenaeum