Leesfragment: Alle verhalen

16 augustus 2019 , door Jean Rhys
|

Maandag in de winkel: Jean Rhys' Alle verhalen, met een inleiding door Jan Brokken, en vertaald door W.A. Dorsman-Vos en Lisette Graswinckel. Lees bij ons een fragment!

De niet eerder vertaalde verzamelde verhalen van Jean Rhys vormen een duizelingwekkende en sprankelende collectie van een van de grote schrijvers van de twintigste eeuw. Rhys dankt haar faam vooral aan de roman De wijde Sargassozee, maar de verhalen die zij gedurende haar hele leven schreef, laten haar talent pas echt tot zijn recht komen.

Rhys neemt de lezer mee naar het West-Indische Dominica van haar jeugd, Londen ten tijde van de Eerste Wereldoorlog en naar schimmige bars en hotels in de jaren twintig in Parijs. Ze worden bevolkt door dansmeisjes, oude dames die in armoede zijn vervallen en andere buitenstaanders.

In heldere en scherpe observaties schetst Rhys de levens van mensen die vaak iets te gevoelig zijn om te overleven in de harde buitenwereld. Thema’s als kosmopolitisme versus kleinburgerlijkheid en discriminatie op basis van ras of sekse maken deze bundel verrassend actueel.

 

Ik zie, ik zie een vreemdeling

‘De beledigingen die ik heb moeten slikken,’ zei mevrouw Hudson, ‘lang voordat daar enige aanleiding toe was. En de bemoeizucht! Ze was hier nog geen week of ze kreeg al commentaar, arme Laura. En ik moest ook rekening houden met Ricky, nietwaar? Want, zeiden ze, als die baan van hem bij de raf-basis echt zo strikt geheim was, dan hoorde hij toch zeker niet…’
Terwijl haar zuster praatte, keek mevrouw Trant uit het raam naar de twee rozenperken in de voortuin. Ze stelden haar gerust. Ze herinnerden haar aan de afgelopen zomer, aan een zomerdag in het algemeen. Ze gaven haar het gevoel dat al die beangstigende veranderingen niet aan de hand waren of dat ze, als ze wel aan de hand waren, er weinig toe deden. De roosjes waren klein en oranjegeel van kleur, elke tak droeg vier à vijf bloemen en naast elke bloem wachtte een knop zijn beurt af. Bij elke legerauto die passeerde beefden ze. Ze beefden al voordat je de auto kon zien of zelfs maar horen, viel haar op. Maar ze waren taai. Gehard door de zeebries van de Oostkust zagen ze eruit alsof ze eeuwig zouden standhouden. Ze staken fel en opstandig oranje, oogverblindend, tegen de blauwe hemel af. Met haar ogen dicht zag ze hen even duidelijk voor zich alsof ze op haar oogleden waren geprojecteerd.
‘En het bleef niet bij gemene opmerkingen,’ zei mevrouw Hudson. ‘Moet je dit horen:

Denk maar niet dat u uw dorpsgenoten voor de gek kunt houden. Als u zich niet ontdoet van die demente buitenlandse, die Praagse toverkol, uw zogenáámde verwante, worden er maatregelen getroffen die u niet prettig zult vinden. Dit is een vriendelijke waarschuwing, maar weet dat we haar met z’n allen in de gaten houden en dat, als u haar toch laat blijven…
Nu over een jaar…
Niemand zal er zonder kleerscheuren van afkomen.

Dat was de eerste,’ zei ze. ‘Maar daarna… goeie hemel! Je vraagt je af wie, in zo’n kleine gemeenschap, wie?’
‘Ik heb wel een vermoeden.’
‘O, maar dat is nog het ergste. Als je daaraan begint is het einde zoek. Het zal je verbazen hoe weinig mensen deugen. Hier, moet je dit pareltje zien, geschreven op duur papier ook nog.’
‘“De Kogel voor Oude Wijven…” De kogel voor oude wijven?’ herhaalde mevrouw Trant. ‘Waar slaat dat op?’
‘Achterop staat een tekening.’
‘O!’
‘Ja. Toen die kwam zei Ricky: “Ik wil haar niet meer in huis. Jij moet haar zeggen waar het op staat.”’
‘Maar waarom heb je me daar niets over geschreven? Malvern is niet het andere eind van de wereld. Waarom was je er zo vaag over?’
‘Omdat het vaag wás. Het begon allemaal vaag. En Ricky had gezegd: “Je moet het gewoon negeren. Als je niet reageert, waait het vanzelf weer over. En schrijf alsjeblieft geen brieven vol roddels aan wie dan ook, want je weet dezer dagen niet wat er met je brieven gebeurt. Daar kan ik je een paar krasse voorbeelden van geven.” Dus ik zei: “Waar gaat het heen? We leven toch zeker in een vrij land?” Waarop hij zei dat er tegenwoordig nog maar weinig vrij was, behalve je plekje in de wachtkamer van de dood. Bovendien, wat had jij nou kunnen doen? Bij jou kon ze ook niet terecht, want Tom kan haar niet luchten of zien. Nee. Ik bedacht dat ik haar maar beter kon adviseren terug te gaan naar Londen.’
En had ze niet haar uiterste best gedaan de boodschap zo vriendelijk en voorzichtig mogelijk te brengen?
‘Laura,’ had ze gezegd, ‘ik zeg dit niet graag, maar Ricky en ik vinden het beter als je hier vertrekt, vanwege alle praatjes die de ronde doen, waar hij nogal de dupe van is. De Blitz is nu voorbij en er is geen gebrek aan advertenties voor zit-slaapkamers in de buurt van Holland Park of bij Finchley Road. Je zou daar heel gerieflijk kunnen wonen. Je hebt er allerlei goedkope restaurantjes vlakbij. Weet je dat ene restaurant nog waar we zijn geweest? Daar kon je heerlijk eten. Je weet wel, met die half Engelse, half continentale menukaart?’
‘Wat bedoel je met continentaal?’
‘Ik bedoel gewoon continentaal… Duits, zo je wilt.’
‘Natuurlijk bedoel je Duits. Ach, die typische Anglo-Duitse haatliefdeverhouding!’ had ze gezegd. ‘Je zou het de grimmigste liefdesaffaire aller tijden kunnen noemen, en dan zou je niet ver van de waarheid zijn!’
‘Ze haalde je soms het bloed onder de nagels vandaan,’ vervolgde mevrouw Hudson. ‘Ze trok van leer tegen Londen. “Ongetwijfeld, Laura,” zei ik, “ongetwijfeld. Maar Londen is groot en heeft, de nadelen daargelaten, in elk geval één voordeel: er wonen heel veel mensen. Iemand die anders is, valt daar niet zo op, tegenwoordig zeker niet. En als Londen je tegenstaat, waarom overweeg je dan niet Norwich of Colchester of Ipswich? Maar hier zou ik in elk geval niet blijven.” Ze vroeg me waarom niet. “Waarom niet?” Ik zei – en ik was een beetje kribbig dat ze deed of haar neus bloedde, want ze wist er heus wel van – “Omdat iemand gemene roddels verspreidt. Ze hebben ontdekt dat je lange tijd in het buitenland hebt gewoond en dat toen je weg moest uit… Centraal-Europa, je naar Frankrijk bent gegaan. Ze zeggen dat je alleen naar huis kwam omdat je niet anders kon, dat vinden ze verdacht. En dat kun je ze, alles in aanmerking genomen, ook niet kwalijk nemen, of wel dan?” “Nee,” zei ze, “het is een van de gruwelijke spelletjes die ze mogen spelen ter afleiding van de echte gruwelen.” Met dat soort dingen kwam ze dan op de proppen. Ik zei haar onomwonden: “Het spijt me, maar het is zinloos te denken dat je de publieke opinie kunt negeren, want dat kun je niet.” “Wil je dat ik meteen vertrek,” vroeg ze, “of gun je me een paar dagen om mijn spullen te pakken?” Ze oogde ineens zo pips. Ach, het is vreselijk om iemand voor je ogen te zien verbleken. Ik stelde haar uiteraard gerust dat ze op haar gemak haar spullen mocht pakken. Als Ricky er niet was geweest, had ik haar nooit gevraagd te vertrekken, ondanks die lafaard Fluting.’
‘Goeie god,’ zei mevrouw Trant, ‘was Fluting erbij betrokken?’
‘Nou en of. Maar het was haar eigen schuld. Ze joeg mensen tegen zich in het harnas. Ze gedroeg zich zo onbezonnen. Die ruzie met Fluting was onnodig. Het zat zo, tijdens een etentje hier zei hij dat sommigen van die vrouwen op de vliegbasis, de luva’s, zo riekten. Hij schamperde over hun wastoelage. “Bah!” zei hij. Zomaar ineens. “Bah!” Zéér ongepast, vond ik, zeker voor een man in zijn positie. Maar wat doe je eraan? Glimlachen en van onderwerp veranderen, meer kun je niet doen. Maar zíj viel hem erop aan. Ze zei: “Mijnheer, zij rieken, u stinkt.” Hij kon zijn oren niet geloven. “Par-dón?”, je weet wel, op dat toontje van hem. Zij zei: “Tussen aanhalingstekens.” Hij staarde haar aan met een blik van… Ik dacht bij mezelf: je hebt er een vijand bij, lieve schat.’
‘Ik noem dat reuze tactloos, en ook ongemanierd.’
‘Ja, maar tactloos en ongemanierd van beide partijen, wees eerlijk. Ik zei tegen haar: “Je kunt ze beter niet van repliek dienen. Heus, het is onverstandig.” Maar ze was eigenwijs. Het was het ene akkefietje na het andere, ze maakte vijanden bij de vleet… Daarbij was ze een piekeraar, een tobber,’ zei mevrouw Hudson. ‘Ze tobde zich suf over de oorlog.’
‘Wie niet?’
‘Ja, maar dit was anders. Je zou haast denken dat ze die hele oorlog op haar eigen geweten had. Ze had allerlei krankzinnige theorieën over hoe hij was begonnen en wat hij symboliseerde.’
‘Ach! ’t Is een zee om uit te drinken,’ sprak mevrouw Trant meewarig.
‘Ja, zo is het. “Die kwestie is veel te gecompliceerd,” zei ik eens tegen haar toen ze weer van wal stak, “om zelf het hoe en waarom te kunnen aanwijzen.” Maar ze had bepaalde krankzinnige theorieën, of die waren haar aangepraat, en zij wilde proberen ze te bewijzen. Daarom begon ze aan dat schrift. Er school heus geen kwaad in. Ik weet zeker dat er niets kwaads achter stak.’
‘Ik hoor voor het eerst over een schrift,’ zei mevrouw Trant. ‘Wat voor schrift?’
Mevrouw Hudson slaakte een zucht.

[...]

 

© 2019 Jean Rhys Limited (Jean Rhys 1890-1979)
© 2019 Inleiding Jan Brokken.
© Nederlandse vertaling Uitgeverij Orlando bv, Amsterdam, Lisette Graswinckel en W.A. Dorsman-Vos

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum