Leesfragment: De rebelse held

30 mei 2019 , door Eva Rovers
| | |

Morgen, 31 mei, verschijnt De rebelse held van Eva Rovers. Lees bij ons alvast een fragment!

In een afgelegen depot van een universiteitsmuseum probeert Eva Rovers een tentoonstelling te puren uit duizenden curieuze voorwerpen. Ze zoekt samenhang tussen embryo’s en dieren op sterk water, opgezette vogels, sterrenkijkers en ijzeren longen uit een ver verleden. Wat zeggen deze losse scherven over ons warrige heden? Kunnen ze helpen onze versplinterde en eenzame tijd te doorgronden? In een poging antwoorden te vinden begint ze brieven te schrijven aan de man die een oplossing had voor ieder probleem: de excentrieke, bijna vergeten uitvinder, architect, futuroloog en rebelse denker Richard Buckminster Fuller - ook wel ‘de Leonardo Da Vinci van de twintigste eeuw’ genoemd. Meer dan een halve eeuw geleden ontwierp hij vliegende auto’s, zelfvoorzienende huizen en enorme koepels die over steden geplaatst konden worden om ze te verduurzamen. Ver voordat iemand van het internet had gehoord, bedacht hij een video-encyclopedie die iedereen ter wereld kon raadplegen én gebruiken om mee te beslissen over de wereldpolitiek. Als een van de eersten waarschuwde hij dat onbeperkte groei op een beperkte planeet onmogelijk is.

Met haar persoonlijke en bevlogen stijl smeedt Eva Rovers in haar brieven wonderlijke historische verhalen aan hedendaagse thema’s als klimaatverandering, de techrevolutie, overbevolking, hernieuwbare energie en falende democratieën. De rebelse held is een hartstochtelijke oproep om naar de wereld te kijken zoals Buckminster Fuller deed: we zijn allemaal astronauten op het prachtige, maar kwetsbare Ruimteschip Aarde.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Practivisme, en Martin Smit besprak het boek. Maarten Dessing besprak Rovers' Büch-biografie voor Athenaeum.nl.

 

Beste Bucky,

Ze noemen je wel de Leonardo da Vinci van de twintigste eeuw. Wat betreft radicaal denken doe je niet voor hem onder, al zijn jouw redeneringen soms wat ongepolijst en zelfbevestigend. Net als Da Vinci was je een autodidact die zichzelf ontplooide tot een homo universalis. Aangejaagd  door je eigen nieuwsgierigheid werd je architect, filosoof, auto-ontwerper, wiskundige, bioloog, uitvinder, dichter en futuroloog ineen. Na dat je in 1913 en, na een tweede kans, in 1914 was weggestuurd van Harvard, gaf je het idee van een studie op. Jouw interesses waren te veelkantig en je persoonlijkheid was te autonoom om je te conformeren aan de academische mores en hiërarchie. Daarom wil ik aan je schrijven. Je lijkt me iemand die op zo’n beetje ieder onderwerp  een uitzonderlijk perspectief heeft. Een perspectief dat nu in ieder geval niet meer lijkt te bestaan. Ik heb het idee dat je deze tijd begreep, zonder hem te kennen. Vijftig jaar geleden voorzag je de problemen waar we nu mee kampen.
Call me Bucky,’ zei je vaak al snel nadat je iemand had leren kennen. Dat klinkt een stuk vriendschappelijker dan ‘Geachte heer Buckminster Fuller’, en het past ook beter bij hoe ik je zie. Een vriend die ik nooit gekend heb, maar met wie ik heel graag eens een goed gesprek zou voeren. Daarom durf ik je wel met ‘Bucky’ aan te spreken. Ach, en je bent toch dood, dus veel bezwaar kun je niet maken.
Anders dan jij geloof ik niet in contact met de doden, dus ik verwacht geen antwoord. Juist die stilte is de reden om aan je te schrijven, niet over je – wat met mijn achtergrond als biograaf wel veel logischer zou zijn. Maar biografieën schrijf je in een poging om iemand te doorgronden. Ik heb geen behoefte om je te doorgronden. Liever zou ik deze tijd doorgronden, al weet ik dat de tijd zich even moeilijk laat kennen als een mens. Maar de poging, het zoeken, brengt vaak al inzicht. Jouw ideeën kunnen daarbij helpen. Niet als een archeologische opgraving die nieuw licht op het heden kan werpen, maar als een omgekeerde tijdreis zoals in Back to the Future. Wacht, die film ken je niet, want die kwam pas in 1985 uit, twee jaar na je dood… Nou goed, je snapt de titel wel.
Veel van jouw ideeën waren hun tijd zo ver vooruit dat het nog een halve eeuw zou duren   voor de technologie ze zou hebben bijgebeend. Nu zijn we zover. Niet dat ik denk dat jouw vliegende auto binnenkort in showrooms zal zweven of dat we reusachtige koepels over steden gaan plaatsen om ze te verduurzamen. Maar de filosofie die aan die extravagante plannen ten grondslag lag, zou misschien wel kunnen helpen de toekomst te redden. Misschien ook niet, maar dat wil ik graag uitzoeken. Deze brieven zijn een manier om mijn gedachten te ordenen, om samenhang te vinden in de versplintering. De versplintering van deze tijd, maar ook, veel banaler, van een verzameling die hier in 80.000 fragmenten voor me ligt.
‘Hier’ is het depot van een universiteitsmuseum. De laatste maanden heb ik geprobeerd een samenhang te ontdekken tussen de duizenden voorwerpen, apparaten en preparaten die hier liggen. De bedoeling is dat ik er een tentoonstelling van maak. Dat hoeft niet ingewikkeld te zijn. Ik zou een vitrine kunnen inrichten met fossielen, een met medische instrumenten, daarnaast   een kast met opgezette vogels, een andere kast met ledematen op sterk water. Het zou mooi zijn. Overzichtelijk ook. Maar die compartimentering staat me tegen. Die aparte hokjes zonder onderling verband zouden hartkamers zonder aorta zijn. Natuurlijk, jij weet evengoed als ik dat het bij de wetenschap hoort om onderverdelingen aan te brengen, om soorten te categoriseren, om te specialiseren. Maar ik zou zo graag zien dat er een samenhang is. Dat de groene kikker die hier in een pot voor mij staat iets te maken heeft met de Afrikaan se maskers op de eerste verdieping.
Waarom? De amateurpsycholoog in mij zegt dat het een manier is om grip te krijgen op het leven. Als hierbinnen alles een samenhang heeft, dan moet daar buiten ook een samenhang zijn. Tenslotte is dit een universiteitsmuseum, hier ligt een residu van eeuwen aan kennis over die wereld. De professionele psychiater buiten mij zegt dat de samenhang van alles zien, duidt op een psychose. Dat is volgens mij precies het probleem: zoeken naar grotere verbanden wordt gezien als abnormaal, als vechten tegen windmolens. In deze geïndividualiseerde tijd zijn concepten als collectiviteit en een gezamenlijk doel hopeloos ouderwets geworden. Je mening en identiteit dien je op de vierkante millimeter af te bakenen, nuance wordt gezien als zwakte. Het onderscheid tussen begrip hebben voor een standpunt en het eens zijn met dat standpunt,
is weggevallen. Politieke partijen benadrukken hun onderlinge verschillen in plaats van te zoeken naar overeenkomsten. En zelfs goedbedoelende clubs die de wereld willen verbeteren, lopen vaak vast omdat ze verzanden in discussies over detailkwesties. Kort om, veel hoop had ik niet meer dat we – de mensheid – gezamenlijk tot oplossingen zouden komen voor de mondiale problemen waar we voor staan.

Tot ik gisteren de satelliet ontdekte die hier verborgen staat tussen allerlei medische apparatuur. Opeens moest ik weer aan jou denken. Eerlijk gezegd was ik je een beetje vergeten. En ik ben helaas niet de enige. In Amerika werd je een paar jaar geleden onder het stof vandaan gehaald met een tentoonstelling in het Whitney Museum of American Art in New York. Al je oplossingen voor de wereld waren er te zien in foto’s en cartooneske schetsen die nog altijd futuristisch aandoen, al zijn sommige bijna honderd jaar oud. Er stonden modellen van de duurzame geodetische koepels die optimale ruimte en klimaatbeheersing bieden met minimale middelen en zelfs een replica van de onwerkelijke Dymaxion-auto. Ook op papier waren de vele ‘Dymaxion’-uitvindingen verbluffend, zoals het Dymaxion-vervoermiddel dat mensen zowel op land, over water als door de lucht moest gaan vervoeren, en het Dymaxionhuis, een zelfvoorzienend metalen huis dat eruitziet als een ufo – uiteraard met bijbehorende Dymaxion-badkamer. Slim trouwens, die samentrekking van ‘dynamisch’ en ‘maximaal’, met het woordeinde ‘ion’ om het een wetenschappelijke klank te geven. Een reclameman bedacht het eind jaren twintig als slogan voor een van je huizen, maar je had meteen door dat je deze term als merknaam voor je hele oeuvre kon gebruiken. Nu worden we doodgegooid met die truc, vooral techbedrijven hebben er een handje van om ieder product met hun naam uit te rusten. De Apple Car, Apple Watch, Google Glass… Het is wachten op het eerste Google-huis.
Mijn favoriete schets is die van het mobiele, tien verdiepingen tellende ‘4d-gebouw’ met op het dak een windturbine die het gebouw van energie voorziet (getekend in 1928!). Maar het mooiste aan die schets vind ik hoe het gebouw per zeppelin naar de plaats van bestemming wordt gebracht, waar eerst een andere zeppelin een klein bommetje heeft laten vallen, zodat er een krater ontstaat waar het flatgebouw precies in past. Ook spectaculair, maar meer cerebraal dan bommen gooiende zeppelins, waren je ideeën over de two-way tv en de mogelijkheden van een World Game en een World Brain. Eigenlijk had je eind jaren vijftig het internet al helemaal uitgedacht.
Door die tentoonstelling in New York stond jouw naam opeens weer volop in kranten en tijdschriften, zoals dat tijdens je leven ook zo vaak gebeurde. Die revival is niet doorgedrongen tot Nederland, want slechts bij een enkeling zie ik herkenning als ik jouw naam noem. Richard  Buckminster Fuller? Meestal zegt het ze niets. Veel mensen kennen wel je meest geciteerde quote: ‘Je verandert de dingen niet door de bestaande werkelijkheid te bevechten. Om iets te veranderen moet je een nieuw model bouwen dat het bestaande model overbodig maakt.’ Of ze kennen het concept ‘Ruimte schip Aarde’ – ‘Iets met klimaat, toch?’ – waardoor ook ik je leerde kennen.

Als kind wilde ik astronaut worden. Ook nadat mij als brugklasser duidelijk was geworden dat ik nooit in staat zou zijn een exacte studie te volgen, laat staan op het niveau dat nodig was om zelfs maar de prullenbakken bij een space center te legen, bleef mijn fascinatie voor het universum bestaan. Daarom kocht ik als veertienjarige jouw boekje Ruimteschip Aarde, omdat ik dacht dat het over ruimtevaart ging. Op een metaforische manier was dat ook zo, want je vergeleek onze planeet met een ruimteschip waarin we alleen kunnen overleven met het materiaal dat we aan boord hebben. Maar het ging dus vooral over dat tweede woord uit de titel aarde. Die waren we volgens jou zo aan het vervuilen dat we haar binnenkort zouden moeten omdopen tot ‘Polluto’. Het boek opende mijn ogen voor de onnozele manier waarop we als mensen omgaan met de wereld. Zelfs als veertienjarige begreep ik dat grondstoffen opraken en dat het behoorlijk wat tijd kost voordat de natuur die weer aangevuld heeft. Net zo eenvoudig was het te begrijpen dat als je je troep niet opruimt, je er op een gegeven moment in verzuipt – ook als je die troep aan de andere kant van de wereld onder het tapijt probeert te vegen. We zitten tenslotte allemaal in hetzelfde schuitje, of beter: ruimteschip.
Toch waren het niet de doemscenario’s waar ik de rillingen van kreeg. Wat ik echt angstaanjagend vond, was dat het boek in 1969 was verschenen. Vijfentwintig jaar geleden! Nu is vijfentwintig jaar in de beleving van een veertienjarige bijna een eeuwigheid, wat mijn verbazing wat uitvergrootte, maar toch. Ik kon me niet voorstellen dat dit geschreven was, vertaald zelfs en dus internationaal bekend, maar dat er in die kwarteeuw helemaal niets veranderd leek te zijn.  Integendeel. De vroege jaren negentig waren de hoogtijdagen van het eeuwigegroei-geloof. Alles moest en kon meer. Meer reizen en meer spullen voor ons, meer productie en meer winst voor bedrijven. Iedereen wint. Zo leek het.
Maar als bezorgde tiener kon ik me niet helemaal laten verblinden door die belofte van altijd meer. Ik las ook berichten over onze buitenproportionele vleesconsumptie die leidde tot  grootschalige kap van het tropisch regenwoud, over onze spuitbussen die voor een gat in de ozonlaag zorgden en over het smelten van de poolkappen. Voor mensen zoals ik was de slogan ‘Een beter milieu begint bij jezelf’ bedacht. Spaarlampen indraaien, tochtstrips plakken en je batterijen bij het chemisch afval gooien… dat was wat je kon doen als je je zorgen maakte over de toekomst van de wereld. Dat leek mij vrij ontoereikend, en door Ruimte schip Aarde besefte ik dat het zo inderdaad niet werkt. We moesten niet op individueel niveau specifieke problemen aanpakken, maar naar het geheel kijken, naar het gesloten systeem dat de aarde is, en problemen in hun samenhang proberen op te lossen. Je belangrijkste – en nog altijd relevante – kritiek, is dat technologie en wetenschap juist steeds verder specialiseren, waardoor ze zich richten op symptoombestrijding, maar nauwelijks op problemen als geheel, laat staan op hun onderlinge verbondenheid.

 

© 2019 Eva Rovers

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum