Leesfragment: Fantastische nacht en andere verhalen

24 november 2019 , door Stefan Zweig
|

29 november verschijnt Stefan Zweigs Fantastische nacht en andere verhalen in een nieuwe vertaling van Ria van Hengel. Lees bij ons alvast de eerste pagina's!

Stefan Zweig kwam uit een welgestelde, niet-religieuze Joodse familie. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werkte hij als oorlogscorrespondent, wat hem een grote afkeer van die oorlog bezorgde. Hij werd uiteindelijk dan ook ontslagen. Als geëngageerde intellectueel keerde Zweig zich tegen het nationalisme en bracht hij zijn idee van een geestelijk verenigd Europa naar voren. Hij schreef verhalen, drama’s, novellen en historische romans en was in de jaren twintig een van de meest succesvolle en bestverkopende Duitstalige schrijvers. Zweig is een meester in het genre van de korte verhalen en novellen, waaraan hij dan ook zijn grote roem dankt. Geheel in de geest van zijn tijd spitste zijn belangstelling zich toe op de psyche van de mens, en dan vooral op de meer aberratieve aspecten daarvan. In deze grote bundeling, schitterend vertaald door Ria van Hengel, zijn maar liefst achttien hoogtepunten opgenomen, waaronder De onzichtbare verzameling, Brandend geheim, Fantastische nacht, Angst, Boekenmendel, Brief van een onbekende en uiteraard zijn wereldberoemde Schaaknovelle.

N.B. We publiceerden eerder voor uit Elke vriendschap met mij is verderfelijk en Reis naar het verleden en bespraken Elke vriendschapSouth American Letters en Ongeduld.

 

De gouvernante

De twee kinderen zijn nu alleen in hun kamer. Het licht is uit. Duisternis ligt tussen hen in, alleen hun bedden geven een zachte witte glans. Heel zachtjes ademen ze allebei, je zou denken dat ze slapen.
'Hé,' zegt dan een stem. Het is de twaalfjarige, die zacht, bijna angstig vragend in het donker klinkt.
'Wat is er?' vraagt haar zusje in het andere bed. Ze is maar één jaar ouder.
'Je bent nog wakker. Gelukkig. Ik... ik wil je iets vertellen.'
Er komt geen antwoord van de andere kant. Alleen een geritsel in het bed. Het zusje is overeind gekomen, afwachtend kijkt ze naar de ander, je kunt haar ogen zien fonkelen.
'Weet je... ik wilde... Maar zeg eerst, is jou de afgelopen dagen niet iets opgevallen aan onze Juffie?'
De ander aarzelt en denkt na. 'Ja,' zegt ze dan, 'maar ik weet niet goed wat. Ze is niet meer zo streng. Onlangs had ik twee dagen geen huiswerk gemaakt en ze heeft er niets van gezegd. En ook is ze zo, ik weet het niet, ik denk dat ze zich helemaal niet meer om ons bekommert, ze gaat altijd een eindje bij ons vandaan zitten en speelt niet meer mee zoals vroeger.'
'Ik geloof dat ze erg verdrietig is maar dat niet aan ons wil laten merken. Ze speelt ook nooit meer piano.'
Ze zwijgen weer.
Dan zegt de oudste: 'Je wilde toch iets vertellen?'
'Ja, maar je mag het tegen niemand zeggen, echt tegen niemand, niet tegen mama en niet tegen je vriendin.'
'Nee, nee!' Ze is al ongeduldig. 'Wat is het dan?'
'Nou... toen we vanavond naar bed gingen, bedacht ik plotseling dat ik Juffie niet welterusten had gezegd. Ik had mijn schoenen al uit, maar ik ben toch naar haar kamer gegaan, weet je, heel zachtjes, om haar te verrassen. Heel voorzichtig doe ik dus de deur open. Eerst dacht ik dat ze niet in haar kamer was. Het licht brandde, maar ik zag haar niet. En plotseling, ik schrok heel erg, hoor ik iemand huilen en opeens zie ik dat ze met kleren en al op haar bed ligt, haar hoofd in de kussens. Ze snikte zo dat ik terugdeinsde. Maar ze merkte me niet op. En toen heb ik de deur heel zachtjes weer dichtgedaan. Ik moest een poosje blijven staan, zo trilde ik. Toen hoorde ik dat gesnik nog eens heel duidelijk door de deur heen, en ben ik gauw naar beneden gegaan.'
Ze zwijgen allebei. Dan zegt de oudste heel zacht: 'Die arme Juffie!' Het woord trilt de kamer in als een verloren donkere toon en het wordt weer stil.
'Ik wil zo graag weten waarom ze huilde,' zegt de jongste. 'Ze heeft de laatste dagen toch met niemand ruzie gehad, Mama laat haar eindelijk ook met rust met haar eeuwige getreiter, en wij hebben haar toch ook niets gedaan. Waarom huilt ze dan zo?'
'Ik kan het me wel voorstellen,' zegt de oudste.
'Waarom dan, zeg het, waarom?'
Het zusje aarzelt. Ten slotte zegt ze: ‘Ik denk dat ze verliefd is.'
'Verliefd?’ De jongste schrikt een beetje. ‘Verliefd? Op wie dan?'
'Heb je dat niet gemerkt?'
'Toch niet op Otto?'
'Niet? En hij niet op haar? Hij woont nu al drie jaar bij ons in huis omdat hij hier studeert, en waarom ging hij eerst nooit met ons mee en nu sinds een paar maanden opeens elke dag? Is hij ooit aardig tegen mij of tegen jou geweest voordat Juffie bij ons kwam? Nu was hij de hele dag bij ons in de buurt, en telkens kwamen we hem toevallig tegen, in de Volksgarten of in het Stadtpark of het Prater, waar we ook maar met Juffie waren. Is jou dat nooit opgevallen?'
Geschrokken stamelt de kleinste: 'Ja... ja, natuurlijk heb ik dat gemerkt. Maar ik dacht altijd dat het...'
Haar stem stokt. Ze zegt niets meer.
'Ik dacht dat eerst ook, wij meisjes zijn immers altijd zo dom. Maar ik heb toch op tijd gemerkt dat wij voor hem alleen maar een voorwendsel zijn.'
Nu zwijgen ze allebei. Het gesprek lijkt afgelopen.
Ze zijn allebei in gedachten verdiept of ze dromen al.
Dan zegt de kleinste nog een keer hulpeloos in het donker: 'Maar waarom huilt ze dan? Hij mag haar toch graag. En ik dacht altijd dat het zo fijn zou zijn als je verliefd bent.'
'Ik weet het niet,' zegt de oudste dromerig, 'ik dacht ook dat het erg fijn zou zijn.'
En nog een keer, zacht en spijtig, komt het van de slaperige lippen waaien: 'Die arme Juffie.'
En dan wordt het stil in de kamer.

De volgende morgen praten ze er niet meer over, en toch, de een voelt van de ander dat hun gedachten om hetzelfde draaien. Ze lopen langs elkaar heen, mijden elkaar, maar toch ontmoeten hun blikken elkaar onwillekeurig als ze allebei van opzij naar hun gouvernante kijken. Aan tafel observeren ze Otto, hun neef, die al jaren bij hen in huis woont, als een vreemde. Ze praten niet met hem, maar vanuit hun ooghoeken houden ze in de gaten of hij contact heeft met hun Juffie. Ze zijn allebei onrustig. Ze spelen vandaag niet, maar doen nutteloze, onbelangrijke dingen omdat ze zo nerveus zijn en achter het geheim willen komen. Alleen ’s avonds vraagt de een koel, alsof het haar niet kan schelen: 'Heb je weer iets gemerkt?'
'Nee,' zegt het zusje en ze draait zich om.
Ze zijn allebei op een of andere manier bang voor een gesprek. En zo gaat het een paar dagen door, dat zwijgende observeren en rondspeuren van de twee kinderen, die onrustig en onbewust voelen dat ze in de buurt zijn van een fonkelend geheim.
Eindelijk, na een paar dagen, merkt de jongste dat de gouvernante Otto voorzichtig met haar ogen een teken geeft. Hij knikt als antwoord. Het kind trilt van opwinding. Onder de tafel zoekt ze voorzichtig de hand van haar oudere zusje. Als die zich naar haar toekeert, fonkelen haar ogen. Ze begrijpt het gebaar meteen en wordt ook onrustig.
Als ze van tafel opstaan, zegt de gouvernante tegen de meisjes: 'Gaan jullie maar naar je kamer en hou jezelf een beetje bezig. Ik heb hoofdpijn, ik wil een halfuurtje rusten.'
De kinderen slaan hun ogen neer. Voorzichtig raken ze elkaars hand aan, als om elkaar alert te maken. En zodra de gouvernante weg is, springt de kleinste op haar zusje af: 'Let op, nu gaat Otto naar haar kamer.'
'Natuurlijk! Daarom heeft ze ons weggestuurd.'
'We moeten aan de deur luisteren!'
'Maar als er iemand aankomt?'
'Wie dan?'
'Mama.'
De kleinste schrikt. 'Ja, dan...'
'Weet je wat? Ik luister aan de deur, en jij blijft in de gang staan en geeft me een teken zodra er iemand aankomt. Dan zijn we veilig.'
De kleinste kijkt ontstemd. ‘Maar vertel je me dan niets?'
'Alles!'
'Echt alles hoor... alles!'
'Ja, erewoord. En jij hoest als je iemand hoort aankomen.'
Ze wachten in de gang, trillend, opgewonden. Hun bloed klopt wild. Wat zal er gebeuren? Ze drukken zich dicht tegen elkaar aan.

 

© Copyright 2019

pro-mbooks1 : athenaeum