Leesfragment: Johan Cruijff

22 december 2019 , door Auke Kok
| | | |

Hoe worden messiassen geboren? Hoe worden ze erkend? Deze week vieren we de valse en de gezalfde in de literatuur, en vandaag publiceren we een fragment uit Auke Koks Johan Cruijff. De biografie.

Vrijwel iedereen denkt Johan Cruijff te kennen en dat is niet zo gek: zijn illustere carrière voltrok zich grotendeels in de schijnwerpers. Maar als mens en zelfs als sportman bleef hij in veel opzichten een mysterie. Waarom vocht hij zoveel conflicten uit? Waarom ging hij niet naar het WK 1978 en werd hij geen bondscoach in 1994? Wat stond er in de psychologische rapporten over hem? Gebruikmakend van unieke documenten en puttend uit honderden interviews met klasgenoten, jeugdvrienden en -vriendinnen, medespelers, zakenpartners en familieleden geeft Auke Kok op deze en vele andere vragen antwoord. Dat doet hij in de eerste volledige biografie van deze kwajongen, familieman, aanvoerder, trainer, voetbalfilosoof en commercieel pionier.

Zijn levensverhaal is als een schelmenroman over een volksjongen die uitgroeit tot een mondiaal fenomeen. Johan Cruijff. De biografie toont wie Johan Cruijff écht was, hoe hij zijn enorme invloed vormgaf, hoe de briljante, maar aanvankelijk te magere en nerveuze 'Jopie' zich de reputatie van vernieuwer kon verwerven, van betweter en weldoener - en van inspirator van miljoenen over de hele wereld.

N.B. Eerder brachten we fragmenten uit 1936. Wij gingen naar Berlijn en De redding van de familie Van Cleeff, dat hij samen met Dido Michielsen schreef.

 

Alles leuk en aardig - maar zoals bij veel jongens in de jaren vijftig draaide alles bij Johan om voetbal. Steevast luidde zijn antwoord op de vraag wat hij voor zijn verjaardag wilde hebben: een bal. Ook als er geen wedstrijdje viel te spelen op straat of in de speeltuin in Betondop voetbalde hij toch - in zijn eentje. Pielend met een tennisbal liep hij 's morgens naar school, vaak zong hij er iets bij of imiteerde hij een draaiorgel, wat hij goed kon. 's Middags liep hij op dezelfde manier weer naar huis. Op het plaatsje achter zijn huis hield hij balletjes hoog met zijn voet, rechts, links, rechts, links, of met zijn hoofd, de armen wijd voor de balans. Hij voetbalde met vriendjes op straat, jassen op de grond als doel, hij speelde de bal tussen de benen van zijn tegenstanders door en als het regende deden ze wedstrijdjes koppen onder de poort van de Tuinbouwstraat.
Op andere dagen zeiden oudere jongens dat hij de bal in de rechterbovenhoek moest trappen van een doel dat op de zijkant van de groentewinkel was getekend. De bal ging naar de rechterbovenhoek. 'Linkerbovenhoek!' De bal ging naar de linkerbovenhoek. Ze plaatsten een baksteen op een muurtje. Johan trapte de baksteen vanaf vijf meter om. 'Lantaarnpaal!' Johan trapte de bal vanaf tien meter tegen de lantaarnpaal. Dat lukte niemand in de buurt, behalve hem. Zo ontpopte Johan zich tot een zorgenkind voor de volwassenen en tot een wonderkind voor de jongeren. Op straat noemden ze hem 'Abe' vanwege zijn eindeloze dribbels, die aan de getructe passeeracties van Abe Lenstra, de gekuifde aanvaller van Heerenveen, deden denken. Johan met een sliert vriendjes achter zich aan die niet in staat waren de bal van hem af te pakken; het was jarenlang een vertrouwd beeld in de Akkerstraat en omgeving.
De bal verliezen - eigenlijk elke vorm van verliezen - was voor Johan het ergst denkbare. Of hij nu mens-erger-je-niet speelde, met zijn vriendje Leo Happe damde of op straat met zijn vriendjes voetbalde, zodra het leek uit te draaien op een nederlaag vloog het bordspel door de lucht, veegde hij zogenaamd per ongeluk alle damstenen van het bord of liep hij tijdens het poten om tot twee gelijkwaardige teams te komen net zo lang te mekkeren tot de slechtste voetballer niet in zijn team kwam. Dreigde hij evengoed te verliezen op straat, op het grindveld bij de speeltuin, op het grasveld tussen de huizenblokken of op de parkeerplaats naast het Ajax-stadion, dan was hij in staat om, tot verbijstering van de anderen, met de bal onder zijn arm weg te lopen. Dan bekeken ze het maar.
Ook een tegengoal na een 3-0 voorsprong vond Johan op vijftienjarige leeftijd nog moeilijk te verteren. Dan kon hij op hoge toon eisen dat het 2-0 stond en kon het spel pas weer worden voortgezet als 'Abe' zijn zin kreeg. En intussen had hij niet altijd respect voor de ledematen van zijn tegenstanders. Wie Johan passeerde liep kans op blauwe plekken. De beleefde winkelbediende kon zo geniepig zijn dat sommigen hem tientallen meters achtervolgden uit woede over een schop tegen de schenen. In Betondorp voetbalde zijn even magere vriendje Wim van Laar soms beter dan hij, en juist hém kon Johan tijdens een partijtje dan zomaar laten struikelen. Dan rolden ze even later vechtend over straat zonder dat iemand begreep waarom. 'De wil om te winnen was heilig voor hem,' zou zijn broer Henny later zeggen, volgens wie kaartavonden met Johan soms in 'complete veldslagen' eindigden. 'Als hij normaal kon winnen, deed hij dat; zo niet, dan ging de trukendoos open.'
Toegeven dat een ander beter was bracht hij moeilijk op. 'Verliezen tastte mij diep vanbinnen aan,' gaf Johan later toe in het boek Boem. 'Ik kon het niet verkroppen als ik verloor, zélfs niet de partijtjes die ik als jochie speelde op straat. Winnen was bevestiging. Verliezen ondermijnde mijn zelfvertrouwen. Dan was ik niet meer wie ik wilde zijn.'

 

© Auke Kok, 2019

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum