Leesfragment: Ooggetuigen van de Gouden Eeuw. De wonderjaren van de Republiek

24 augustus 2019 , door René van Stipriaan
|

27 augustus komt een herziene editie uit van Ooggetuigen van de Gouden Eeuw. De wonderjaren van de Republiek, samengesteld door René van Stipriaan. Lees bij ons een fragment!

De Beeldenstorm, het ontzet van Leiden en de moord op Willem van Oranje – het zijn legendarische momenten uit de Nederlandse vrijheidsoorlog, die het begin van een ongekende bloeiperiode markeren: de Gouden Eeuw. Het was een tijd waarin de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden met ontzag werd gadegeslagen en de VOC de lakens uitdeelde op de wereldzeeën. Het waren mooie jaren voor avonturiers: ontdekkingsreizen, veldtochten en zeeslagen stonden borg voor spektakel. En telkens waren er individuen die aan het papier toevertrouwden wat ze meemaakten. In Ooggetuigen van de Gouden Eeuw zien we de jonge Filips II geldstukken uitstrooien in de straten van Antwerpen, gaan we met Maurits de Slag bij Nieuwpoort in, zijn we aanwezig bij de politieke moord op de gebroeders De Witt en betrappen we vele Gouden Eeuwers in hun alledaagse doen en laten. In meer dan honderd reportages geeft Ooggetuigen van de Gouden Eeuw een verrassend beeld van een glorieus tijdperk.

N.B. We brachten eerder een fragment uit Ooggetuigen van de Tachtigjarige Oorlog, dat Van Stipriaan maakte met Luc Panhuysen. We bespraken ook op Athenaeum.nl De hartenjager en brachten de eerste pagina’s. En we publiceerden eerder voor uit Van Stipriaans Lof der botheid.

 

Kroonprins Filips onthaald met daverend vuurwerk

Antwerpen, 12-15 september 1549
Door de stadssecretaris van Antwerpen
Cornelius Grapheus

In 1549 bezocht keizer Karel V met zijn zoon Filips de Nederlanden. Filips, in Madrid geboren en opgegroeid, was voorbestemd om zijn vader op te volgen als landsheer over de Nederlanden - wat in 1555 ook gebeurde. De Nederlanden waren van oudsher niet meer dan een samenraapsel van zelfstandige gewesten, dat keizer Karel met veel moeite tot een bestuurlijke eenheid probeerde te smeden. Dat werd nog bemoeilijkt door de sterke opkomst van de steden, die zich bleven beroepen op oude privileges, en als het zo uitkwam schermden met hun groeiende economische macht. De zaken gingen dus niet geheel zoals Karel V het zich voorstelde. Bovendien waren de verschillende ketterse bewegingen als de lutheranen, wederdopers en calvinisten een toenemende bron van onrust. Maar tijdens de rondreis door de Nederlanden leken de geschilpunten en binnenlandse onrust voor even geheel vergeten. Van 11 tot 15 september verbleef Filips in Antwerpen, op dat ogenblik niet alleen de rijkste maar ook de roerigste stad van de Nederlanden.

Op donderdag 12 september is de prins met een zeer glorieus gevolg naar de Onze-Lieve-Vrouwekerk gereden. Na de mis is hij naar de Grote Markt gegaan. Voor het stadhuis, in een voor de gelegenheid opgetrokken bouw-werk, ten overstaan van diverse belangrijke personen - edellieden, hoge heren en wethouders van de stad - en de op het plein verzamelde stedelingen, werd hij nog eens naar behoren gehuldigd als erfheer van het land. Daaraan voorafgaand was hij al zeer welwillend, met luid roepen en opgeheven handen, door de bevolking begroet. Nadat de prins met gulle hand veel geld, zilver en goud onder de bevolking had laten rondstrooien, is hij weer vertrokken naar zijn logeeradres in het Sint-Michielsklooster. [...]

Na een aantal dagen die vooral in het teken stonden van misbezoek, ceremoniële handelingen en riddertoernooien, werd er op zondag op de Grote Markt een afsluitend steekspel gehouden.

Over de hele lengte van de Markt waren hekwerken geplaatst om de opdringende menigte tegen te houden. Zo hielden de wapendragers, pages en lakeien een vrije doorgang. Aan elk uiteinde van deze hekken stonden kostbare tenten met de kleuren van elke uitdager, en daarbij hoge, kostbare standaards waaraan de wapens van de uitdagers hingen.
Toen de voorbereidingen gereed waren, heeft men aan beide zijden de trompetten zeer fraai laten klinken. De uitdagers zijn, ieder op zijn beurt, met een gevolg van twee pages en twee lakeien, met geheven lansen ridderlijk uit hun verblijf tevoorschijn gereden. Bij elke deelnemer werd zijn wapen meegevoerd, opdat men ze (daar hun helmen gesloten waren) des te beter zou herkennen.
De paarden schenen te vliegen, men zag de lansen met geweld breken, men hoorde de harnassen klinken, men zag de kammen en pluimen van de helmen de lucht in vliegen. Omdat zij allen zich lieten zien van hun allerdapperste kant, heeft onze prins zich bijzonder met het schouwspel vermaakt, wat eenieder, en dan in het bijzonder zijn vader, veel plezier deed.
[...]
's Avonds is in de zaal die speciaal voor de gelegenheid voor het stadhuis opgericht was, een zo uitermate rijk avondmaal aangericht, dat men zich niets kostelijkers, niets luisterrijkers en sierlijkers zou kunnen voorstellen. Op uitnodiging van de hoge heren van de stad hebben de volgende personen de maaltijd met hun aanwezigheid vereerd: de keizer zelf, zijn zoon de prins, de koningin van Frankrijk, de koningin van Hongarije - beiden zusters van de keizer -, de prins van Piemonte, twee hertoginnen van Brunswijk - zowel de oude als de jonge -, de hertog van Alva, en een groot aantal andere hertogen, graven, baronnen, edellieden enzovoorts.
Na de luisterrijke maaltijd is er een groot nagerecht opgediend, wat men ook wel een 'banket' noemt. Men zag daar ongelooflijke dingen. Alle vaten, schotels, platelen, diepe schotels, zoutvaten, borden, kroezen, schalen, kandelaren waren zeer kunstig gemaakt van enkel witte suiker, hier en daar zeer fraai met goud opgesierd. Men zag er allerhande fruit en allerlei dieren, geheel van suiker. Ze waren zo artistiek naar het leven getroffen, dat niemand zijn verwondering de baas kon. [...]
Na dit banket, het dansen en andere vrolijkheden heeft zich daar onverwacht een wonderlijk spektakel afgespeeld. Op de markt was een boom van behoorlijke omvang opgetuigd, met veel takken, bladeren en vruchten. Bij deze boom stonden twee kunstige houten naakte beelden, de een van Adam, de ander van Eva. Tussen hen in hing aan de boom een grote, angstwekkende slang. Alle lichaamsdelen van Adam en Eva, en ook de bladeren en de appels van de boom, waren vanbinnen hol en waren gevuld met kleine pijpjes vol buskruit. Ze waren er zo handig ingebracht dat men ze met het blote oog (zeker 's avonds) niet kon waarnemen.
Terwijl iedereen op dit spektakel attent werd gemaakt, is er ongemerkt een klein vlammetje vanaf de voeten van Eva opgeklommen en subtiel haar buik in gekropen. De buik is met een gruwelijke knal ontploft, waarbij her en der wel honderd andere vlammen tevoorschijn schoten, die vervolgens Adam, de slang en uiteindelijk de hele boom bereikt hebben. Daar ontplofte Adam, daar ontplofte de slang, daar knalden in één keer alle bladeren van de boom. Daar hoorde men een geluid, een meervoudig geluid, een gruwelijk geluid. Nu was Eva bijna geheel verbrand, daar werd Adam door de vlammen verteerd, daar verging het serpent geheel tot as. Zoveel bladeren en appels als er aan de boom waren, met even zoveel vlammen zag men die aan alle kanten verbranden. In één blik waren duizend vlammen te zien, en zo waren er ook wel duizend ontploffingen te horen. Zij die daar stonden, schrokken zo van het onverwacht aan alle kanten tevoorschijn springende vuur, als ook van het vele geknetter, dat zij in groten getale, als bij donderslag, angstig op de grond vielen. Zij die konden, vluchtten onder het slaken van ijselijke kreten haastig ieder een kant op, waarbij van beleefdheden geen sprake meer was.

 

Ketterverbranding loopt uit op rellen

Antwerpen, 4 oktober 1564
Uit een gerechtelijk verslag

Al sinds de jaren twintig werd er bij vlagen gejaagd op aanhangers van de nieuwe 'ketterse sekten' als de lutheranen, de wederdopers en de calvinisten. Geldboetes en verbanning golden als milde straffen; volhardende hervormers werden doorgaans veroordeeld tot de doodstraf, veelal met een daaraan voorafgaande foltering. Sinds het aantreden van Filips II in 1555 was de vervolging verscherpt. Vooral in het ketterbolwerk Antwerpen ging men tot intensieve zuiveringen over. Zo werd op 3 oktober 1564 de tot het calvinisme overgegane monnik Christoffel Fabritius ter dood veroordeeld, een vonnis dat de volgende dag voltrokken moest worden.
Nadat broeder Christoffel Fabritius, dogmatiserend afvallige, op 3 oktober 1564 in de openbare vierschaar ter dood was veroordeeld, is tegen zeven uur 's avonds een stomdronken man bij de gevangenis verschenen die begon te schimpen en te schelden op de markgraaf en de rechtspraak, wat weldra een toeloop van volk veroorzaakte. De meeste mensen moesten er niets van hebben en verdwenen alweer snel, maar tussen de twintig en de dertig lieden bleven ter plaatse. Men hoorde enkelen van hen psalmen en andere liederen zingen, soms in het Nederlands, soms in het Frans, en de hele nacht bleven er mensen in groepjes van tien à twaalf staan praten, sommigen tot aan het ochtendgloren. Af en toe gingen er een paar weg en kwamen er anderen bij, en er waren er ook die door de straten trokken; bijna de hele nacht klonk hetzelfde gezang. Men heeft niet gezien dat zij over wapens beschikten of voorzien waren van pistolen, hellebaarden, pieken of andere lange stokken. Zoals buurtbewoners dankzij de toortsen en lampen van de passanten gemakkelijk konden vaststellen, droegen slechts twee van hen een rapier. Men heeft evenmin gehoord dat de zangers of de andere aanwezigen enig rumoer hebben veroorzaakt of hebben gepoogd zich met geweld toegang tot de gevangenis te verschaffen, dan wel in woord of daad hebben gedreigd of aanstalten hebben gemaakt dit te doen. Wel hoorde men op een bepaald moment iemand in de menigte opperen de poorten van de gevangenis te forceren, maar de anderen waren daar zo op tegen dat dit niet geschiedde. Ook kwam er na tienen een dronkaard naar voren, die in ernstig beschonken toestand begon te schreeuwen, te tieren en bonkend op de gevangenispoort verklaarde dat hij naar binnen wilde en daarvoor vijf of zes man nodig had. Maar men heeft gezien en gehoord hoe een aantal van hen die zich daar hadden verzameld en hadden gezongen, hem tegenhield en hem uitlegde waarom hij dat niet moest doen. Ze probeerden hem, zowel met vriendelijke woorden als met dreigementen, weg te sturen en trokken hem zelfs aan zijn armen mee.
Enige tijd later verscheen er een man die de aanwezigen wees op de ongepastheid van hun gedrag en hun aanspoorde weg te gaan, wat velen ook deden, zodat er tussen elf en twaalf uur nog maar een stuk of tien overbleven, die zich niet verroerden en hun onvrede evenmin met woord of daad kracht bijzetten, ook niet toen de gevangenisbewaarder de poort opende om een van zijn buren, die bij hem had gegeten, uit te laten en met een lantaarn naar zijn huis te begeleiden. Na middernacht groeide de menigte weer aan, maar tussen twee en drie was er nog maar een enkele toeschouwer. Vanaf vijf uur nam hun aantal opnieuw gestaag toe, toen eenieder zich door de omliggende straten naar zijn werkzaamheden begaf. Rond die tijd trokken degenen die hadden gezongen zich echter terug, en vanwege de duisternis zou men ook geen van hen hebben herkend. De omwonenden hebben verklaard dat het niet ongebruikelijk is dat zich na de veroordeling van een ketter 's nachts enig volk voor de gevangenis verzamelt om wat te keuvelen en te zingen in afwachting van het moment dat daar de executie plaatsvindt of dat de veroordeelde naar het schavot wordt geleid. Diezelfde buurtbewoners beweren dat er de betreffende nacht zelfs minder volk en minder gekrakeel was dan bij eerdere gelegenheden.
Omstreeks twee uur diezelfde nacht is men op de Grote Markt begonnen met het timmeren en oprichten van het schavot, waarmee men tot tegen zessen doende was. Niet alleen moest de paal worden neergezet, maar ook de omheining eromheen. Hoewel er veel mensen langskwamen, werden de werklieden geenszins gehinderd, beschimpt of lastiggevallen, zoals zij alle veertien hebben verklaard.
Om zeven uur 's morgens begaf de markgraaf zich, vergezeld door de schout en zijn gerechtsdienaren, naar de gevangenis om de veroordeelde op te halen en hem naar de executieplaats te brengen, alwaar hij conform het bevel van de landvoogdes zou worden terechtgesteld. Voor de gevangenis, in alle straten waar hij doorheen zou worden geleid en zelfs op de Grote Markt had zich een enorme menigte gevormd, met mensen van allerlei slag, die waren toegestroomd om de veroordeelde in levenden lijve te zien en om de terechtstelling bij te wonen (want executies trekken doorgaans veel publiek). De veroordeelde werd uit de gevangenis geleid en door de straten te bestemder plaatse gebracht, zonder dat de gerechtsdienaren op enige weerstand of verzet stuitten. Het enige ongemak was dat de dichte menigte van geen wijken wist en ze moeite hadden zich met de veroordeelde een weg te banen (iedereen verdrong zich om hem te zien). En aangezien de gerechtsdienaren hem nogal gehaast meevoerden (waarbij het volk tamelijk ruw met paarden en stokken uiteen werd gedreven) kregen sommigen niet de kans hem te bekijken en liepen anderen, zeer tot hun ongenoegen, klappen op. Er werd gemopperd dat men dat soort mensen niet zo ruw en haastig moest meevoeren, dat men beter rovers en dieven kon berechten, die altijd vrijuit gingen. Toch was het niet zo dat iemand de veroordeelde de helpende hand heeft toegestoken of van plan leek zich tegen de rechtsgang te verzetten, al hebben enkele jongens zich enigszins misdragen op de markt, door de beulsknecht te bespotten.
Aldus werd de veroordeelde met grote spoed naar het schavot geleid, dat was opgericht nabij een plek met hopen grote en kleine stenen, waarmee het nieuwe stadhuis moest worden gebouwd. Nadat hij de houten omheining was binnengevoerd en voordat hij het hokje met de takkenbossen betrad, knielde hij neer, klaarblijkelijk om te bidden. Daarna werd hij door de beul overeind getrokken en binnen aan de houten paal in het midden gebonden. Terwijl de beul hem begon te wurgen, hieven enkele lieden (een stuk of zes), die op de grote stenen hadden plaatsgenomen, een lied aan. Om dat te verhinderen, en ook om de mensen terug te drijven die steeds verder naar voren werden gedrongen, uitten de gerechtsdienaren waarschuwingen en dreigementen, en probeerden ze met kreten en op andere manieren ruimte te maken. Ze lieten hun stokken en hellebaarden neerdalen op de mensen achteraan, op hen die het dichtstbij waren en op degenen die op de stenen waren neergestreken. Toen ze dreigden met hardere klappen als men niet gauw achteruitging, probeerden sommigen geschrokken terug te wijken, terwijl er werd geprotesteerd door degenen die slaag hadden gekregen. In een poging weg te komen, tuimelden enkele lieden van voornoemde stenen naar beneden en anderen weer boven op hen, waardoor zo’n gedrang ontstond dat de houten omheining op verschillende plaatsen met een luid geraas bezweek en de mensen tegen de barakken van de werklieden vielen. Dit veroorzaakte veel paniek, vooral onder degenen die verderop stonden en niet wisten wat er gebeurde; omdat ze het ergste vreesden, sloegen ze op de vlucht, waarna de anderen volgden. De beulsknecht had inmiddels de takkenbossen aangestoken, waar de vlammen nu uitsloegen.

[...]

 

Copyright © 2000, 2005, 2019 samenstelling René van Stipriaan

pro-mbooks1 : athenaeum