Leesfragment: Lief Museum

08 augustus 2021 , door Simon Carmiggelt en Ellen Warmond
| | | |

17 augustus verschijnt Lief Museum. Briefwisseling tussen Simon Carmiggelt en Ellen Warmond 1964-1979, ingeleid en samengesteld door Bertram Mourits en Trudy van Wijk. Lees bij ons de inleiding en Ellen Warmonds openingsbrief!

De dichter Ellen Warmond werkte sinds 1955 in het Letterkundig Museum. Daar leerde ze in 1965 Simon Carmiggelt kennen, op het toppunt van zijn roem als columnist toen ze hem vroeg om medewerking aan een tentoonstelling. Hij reageerde enthousiast, niet alleen op het verzoek, maar ook op haar zeer geestige schrijfstijl. Er ontstond een unieke correspondentie die zo’n vijftien jaar standhield. De twee wilden niet voor elkaar onderdoen en dat levert een levendig en sprankelend geheel op dat van zowel Warmond als Carmiggelt een onverwachte kant laat zien.

Bertram Mourits is hoofd Collecties bij het Literatuurmuseum in Den Haag. Hij schrijft regelmatig over literatuur en popmuziek voor diverse tijdschriften. Trudy van Wijk promoveerde in 2003 op het werk van Ellen Warmond en schreef ook over Ida Gerhardt. Samen bezorgden ze deze briefwisseling.

N.B. Lees ook Martin Smit over Dick Matena's Kronkels-verstripping en vertaler Ulrich Faure over de Duitse vertaling Kronkels. Über Katz und Hund. Ook publiceerden we voor uit Ben Holters stuk over Carmiggelt uit Parelduiker 2009-4 (niet meer leverbaar).

 

Inleiding

‘Lief Museum, Wat schrijf je me toch een gezellige brieven,’ schreef Simon Carmiggelt op 27 november 1964 aan Ellen Warmond, die toen werkzaam was als assistente van Gerrit Borgers, de conservator van wat toen nog het Letterkundig Museum heette, het huidige Literatuurmuseum.
Carmiggelt (1913-1987) was in de jaren zestig al een bekende Nederlander dankzij zijn dagelijkse column in Het Parool, die hij ondertekende met Kronkel. Hij had de vrijheid om voor de krant over allerlei verschillende onderwerpen te schrijven, maar hij werd vooral bekend als chroniqueur van het Amsterdamse kroegleven vol somberende mannen, die zich verslagen hadden neergelegd bij de discrepantie tussen ideaal en werkelijkheid. Hij schreef ook melancholische én geëngageerde gedichten onder het pseudoniem Karel Bralleput. Het werk van Carmiggelt werd in 1961 bekroond met de Constantijn Huygens-prijs en in 1974 met de P.C. Hooft-prijs. Die bekroning was een mijlpaal: hij was de eerste columnist die deze staatsprijs kreeg toebedeeld.
Ellen Warmond (1930-2011) was in de jaren vijftig een van de eerste experimentele vrouwelijke dichters in Nederland. Haar werk vertoont affiniteit met het existentialisme en later ook met oosterse filosofie. Belangrijke thema’s zijn het verlangen naar liefde en verbinding, vervreemding en engagement. Ook bij haar is desillusie ten gevolge van de kloof tussen ideaal en realiteit een belangrijk thema, zij het altijd met een ondertoon van opstandigheid. Ze was van 1955 tot 1982 werkzaam in het Letterkundig Museum. Voor haar poëzie kreeg ze in 1953 de Reina Prinsen Geerligsprijs, in 1961 de Jan Campertprijs en in 1987 de Anna Bijns Prijs voor haar gehele oeuvre.

De correspondentie tussen de twee begon op 23 september 1964, toen Warmond aan Carmiggelt een proeve van zijn handschrift vroeg voor een tentoonstelling. Ze deed dat met ironische schroom, waarop Carmiggelt reageerde met nonchalante trots. Vanaf dat moment ontwikkelde zich een speelse en sprankelende conversatie op papier. Door haar flair, humor en schrijftalent wist Warmond de kantoorbrief tot een literair genre te verheffen. Carmiggelt sprak en schreef met grote waardering over haar, bijvoorbeeld in een brief aan Gerard Reve: ‘Ze is een mooi mens, met een heel scherp pennetje. En ze verzoekt je vriendelijk niet binnenkort dood te gaan, omdat ze, na je ontslapen, voor de zeer vermoeiende plicht zal staan in haar Literair Museum, al je nagelaten brieven op volgorde te leggen. Leef een beetje met haar mee, vraag ik.’ En ook aan Ischa Meijer vertelde Carmiggelt over de briefwisseling: ‘Hij heeft een merkwaardige briefwisseling met Ellen Warmond. Ze ontmoeten elkaar zelden of nooit. Zij zendt hem berichten over gruwelijke ziekten, hij vermaakt haar met macabere dronkemansanekdoten,’ noteerde Meijer in zijn grote interview met Carmiggelt in de Haagse Post in 1972. Carmiggelt vond haar brieven zelfs zo goed, dat hij Het Parool voorstelde haar een eigen rubriek te geven. Ze mocht over alles schrijven, en dat deed ze dan ook enige tijd in de tweewekelijkse rubriek ‘Ellen’s lange brief ’.
Een selectie van die columns staat in haar verhalenbundel Van kwaad tot erger uit 1968. Ze schreef graag over de randverschijnselen van een literair bestaan, zoals de ingezonden brieven die ze soms mocht ontvangen (‘ik bezit zelfs twee zeldzame exemplaren, die als aanhef respectievelijk “Foei!” en “Schande” dragen’) en recensies die merkwaardig getoonzet waren (‘Een stukje in Elsevier smeet een grote kop in een grote letter over de grote pagina van dit grote blad: “geen vrouwelijk gevoel.” Pats!! Daar zit je dan...’) en ook regelmatig over haar ervaringen in het museum. En dat deed ze met de humor waarmee ze ook aan Simon Carmiggelt over het werk schreef. ‘Terwijl ik de brieven, die tussen mijn eigen familieleden gewisseld worden, zelden of nooit inkijk, blijft mijn blik in het Museum telkens haken aan zinsneden als: “Weet je het al van Marie? Oom Piet zei...”, zodat ik hongerig omsla naar de volgende bladzijde om te weten te komen wat er was met die onbekende Marie en wat die evenmin bekende Oom Piet daar bovendien nog van zei.’

Carmiggelt, die zichzelf een papierfetisjist noemde, schreef zijn brieven in een verzorgd handschrift op allerlei soorten papier, variërend van romantische bloemenslingers aan de rechterbovenkant tot een veelkleurige psychedelisch golvende omkadering. Later gebruikte hij mooi geschept papier met eigen briefhoofd en voor hem ontworpen logo. Warmond tikte haar brieven meestal op papier van het Letterkundig Museum. Ze was economisch ingesteld: de regelafstand is niet meer dan een millimeter en het kwam herhaaldelijk voor dat ze ook doortikte op de zijkanten. Gezien de vele kleine gaatjes in de gele of roze doorslagen beschikte ze over een temperamentvolle aanslag.
De brieven van Carmiggelt werden vanuit Amsterdam of zijn vakantieadres in De Steeg geschreven, die van Warmond op het Letterkundig Museum en soms thuis in Rotterdam, waar ze tot 1966 woonde, en later in Den Haag.
Ze schreven elkaar over de meest uiteenlopende onderwerpen: hun moeizame omgang met de drank, de krachtige persoonlijkheid van hun moeders, de oorlog, politiek, reizen, Nederlandse feestliederen als ‘Hoeperdepoep zat op de stoep’, het ‘ordelijke’ Den Haag en hun talent om in het verkeerde gezelschap de verkeerde opmerkingen te maken, terwijl de ‘Grote Spotgeest Die Het Al Bestiert’ toekijkt, aldus Carmiggelt. Verder veel literaire roddels en anekdotes over auteurs, de Boekenweek, het Letterkundig Museum, literaire recepties, prijsuitreikingen en wonderlijke brieven.

Zo plotseling als de correspondentie was begonnen, zo eindigde ze ook. In 1978 ging Carmiggelt met pensioen. Daarna schreef hij tot 1983 nog wel Kronkels, maar niet meer op dagelijkse basis. Mogelijk ging hij daardoor minder naarstig op zoek naar materiaal. Warmond nam in 1982 afscheid van het museum. In de jaren daarvoor was ze wegens allerlei ziek en zeer steeds minder vaak aanwezig, en daarmee droogde ook de bron aan anekdotes op. Gelukkig hebben we de brieven nog. Hierdoor leren we de auteurs op een persoonlijker manier kennen: hij mild, zij wat scherper, maar beiden met humor en een stevige dosis zelfspot. De briefwisseling geeft inzicht in de manier waarop Carmiggelt materiaal voor zijn columns verzamelde en in welke rol Warmond namens het Letterkundig Museum speelde en hoe ze elkaar inspireerden. Bovenal geven de vele roddels en anekdotes een interessant en soms malicieus inkijkje in de achterkant van het literaire en culturele leven uit die tijd.

Bertram Mourits en Trudy van Wijk
Den Haag/Bergen (nh), 2019-2021

 

[Den Haag], 23 september 1964

Zeer geachte Heer Carmiggelt,

Gisteravond heb ik uw Kronkel gelezen met dezelfde gevoelens, waarmee een kind ziet hoe een volwassene een groot stuk taart eerst doormidden snijdt, vervolgens in partjes deelt en tenslotte het geheel in de vuilnisbak werpt. Deze gevoelens werden niet opgewekt door de kwaliteit van het stukje zelf, maar door de volgende zinsnede ‘Nu zijn de schriften [met uw handschriften] te dik om doormidden te scheuren, dus moet ik het versnipperen bij stukjes en beetjes doen’. Aangezien ik mijn brood verdien met het helpen bewaren van handschriften van schrijvers voor de eeuwigheid en andere belangstellenden in het Letterkundig Museum, heeft mijn eigenbelang een soort beroepsdeformatie veroorzaakt, die maakt dat ik schrijvers ongaarne iets zie verscheuren.
Eerlijkheidshalve moet ik erbij zeggen, dat ik mijn eigen handschriften óok verscheur, maar ik zie er ook zo tegenop om bij mijn dagelijkse reis van Rotterdam naar Den Haag, naast de gebruikelijke verversingen ook nog pakken papier mee te dragen. Bovendien wil ik tot iedere prijs de indruk vermijden dat ik mijn strategische positie ten opzichte van het Museumbezit misbruiken wil door de uitdrukking ‘wie in het veen zit, ziet niet op een turfje’ ook letterlijk waar te maken.
Het verscheuren van een dik pak papier is fijn werk, en wij willen ook niet proberen u daar helemáal van af te brengen, maar het zou voor eventuele toekomstige tentoonstellingen toch wel fijn zijn als we bv éen (sprak zij bescheiden) van uw handschriftcahiers in het Museum bezaten. Ik kan talloze min of meer steekhoudende motieven verzinnen waarom u dat beslist moet doen, o.a. 1) om niet door ons te worden lastig gevallen met het verzoek om bruikleen van een handschrift bij dergelijke tentoonstellingen, enz., 2) als niemand meer iets aan ons afstond zou het Museum droevig verkommeren, wat gelijk staat met een omslachtige vorm van broodroof van 8 mensen (waaronder vier met een gezin). Ik bedoel maar: het is een hele verantwoordelijkheid.

In de hoop dat u dus erge wroeging krijgt en met vriendelijke groet,

Hoogachtend,

Ellen Warmond

 

Copyright © 2021 erven Simon Carmiggelt en Literatuurmuseum
Copyright inleiding en samenstelling © 2021 Bertram Mourits en Trudy van Wijk

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum