Leesfragment: De ambtsketen veroverd!

11 juni 2022 , door Klaas Tammes
| |

15 juni verschijnt De ambtsketen veroverd! De tien eerste vrouwelijke burgemeesters in Nederland door Klaas Tammes. Lees bij ons een fragment!

In 2021 was het 75 jaar geleden dat Truus Smulders-Beliën benoemd werd als eerste vrouwelijke burgemeester van Nederland. Pas in 1931 werd het wettelijk mogelijk vrouwen in dit ambt aan te stellen. Goedwillende ministers verzuchtten lange tijd dat de dames maar niet solliciteerden en vaak afvielen vanwege gebrek aan bestuurlijke ervaring. En de vrouwen die het redden, moesten telkens dezelfde vooroordelen en obstakels overwinnen. Je zou het haast vergeten, maar de eerste vrouwelijke burgemeesters waren echte pioniers. Dit boek vertelt hun verhaal. Inmiddels is een derde van de burgemeesters vrouw.

In 2021 was het 75 jaar geleden dat Truus Smulders-Beliën benoemd werd als eerste vrouwelijke burgemeester van Nederland. Pas in 1931 werd het wettelijk mogelijk vrouwen in dit ambt aan te stellen. De eerste vrouwelijke Kamerleden speelden een voorname rol in dat parlementaire gevecht. Het duurde nog bijna twintig jaar tot de benoeming van een volgende vrouwelijke burgemeester.

In een speciale editie zijn de verhalen van de eerste vrouwelijke burgemeesters bovendien verrijkt door Sabine van Zuydam met een doorkijk naar hoe hun vrouwelijke opvolgers vandaag de dag hun ambt uitoefenen. Eerder onderzoek naar de staat van het burgemeestersambt en de benoemingsprocedure maakt dit inzichtelijk. Maar bovenal gesprekken met vrouwelijke burgemeesters van nu geven kleur. Judith Keijzers (Oirschot), Ester Weststeijn (Rozendaal), Mascha ten Bruggencate (Heiloo) en Joan de Zwart (Blaricum) delen hoe zij het burgemeesterschap invullen en welke uitdagingen zij zien. 

 

Vooraf

Niemand kijkt er meer van op wanneer er in Nederland een vrouwelijke burgemeester wordt benoemd. Op 16 augustus 2019 kopte Het Parool: ‘Grootste aantal vrouwelijke burgemeesters ooit’. Van de 355 gemeenten in Nederland hadden er toen 101 een vrouwelijke burgemeester. Bijna een derde. Niet alleen in de wat kleinere gemeenten maar ook in de grootste gemeenten van ons land dragen vrouwen nu de ambtsketen. In 2018 werd de top bereikt met de benoeming van Femke Halsema in de hoofdstad. Het mannenbolwerk was geslecht.
Toch heeft het heel lang geduurd voordat vrouwen werden toegelaten tot het ambt en ook daarna duurde het nog lang voordat de eerste vrouwelijke burgemeester daadwerkelijk werd benoemd. Voor de verovering van de ambtsketen was een parlementair gevecht nodig, moesten vooroordelen overwonnen en weerstanden weggewerkt worden.
De eerste vrouwelijke burgemeesters van Nederland waren pioniers: sterke vrouwen die resoluut hun weg baanden in een mannenwereld. Dit boek vertelt het verhaal van de eerste tien baanbrekers, benoemd in de periode 1946 tot 1976. Het doet dat met biografische schetsen waarin het accent nadrukkelijk gelegd is op hun burgemeesterschap.

De eerste vrouwelijke burgemeester was Truus Smulders-Beliën in Middelbeers. Haar benoeming was tevens de vrouwelijke bekroning van de burgemeestersdynastie van de familie Smulders. (Vanaf 1831 was er onafgebroken een Smulders-burgemeester in de gemeente Oost-, West- en Middelbeers.) Ze volgde in 1946 haar in de oorlog omgekomen echtgenoot op en hoopte de dynastie voort te zetten door de ambtsketen ooit aan haar oudste zoon te kunnen doorgeven. Als ‘Ons Mevrouw’ was zij geliefd in deze Brabantse gemeente. De unieke geschiedenis van deze eerste vrouwelijke burgemeester van Nederland rechtvaardigt een uitgebreidere beschouwing in dit boek.
Bijna twintig jaar lang was Truus Smulders de enige vrouwelijke burgemeester van Nederland. Pas in 1964 volgden gelijktijdig Tine s’Jacob-des Bouvrie (Leersum) en Mieke van der Wall-Duyvendak (Geldermalsen). In 1968 kregen Etta Flugi-van Aspermont (Rozendaal) en Joke Corver-van Haaften (Heiloo; Soest) de ambtsketen omgehangen. Gerda van den Bosch-Brethouwer (Puttershoek; Brummen), Anneke Le Coultre-Foest (Blaricum), Rie van Soest-Jansbeek (Arcen en Velden), Woudy Veenhof (Barradeel) en Marian de Jong-Meijer (Graft-De Rijp) werden in de eerste helft van de jaren zeventig benoemd.
Truus Smulders, Mieke van der Wall en Etta Flugi waren weduwe op het moment van benoeming. Truus Smulders volgde haar man op in het ambt en Etta Flugi volgde zowel haar man als haar vader op als burgemeester van Rozendaal. Tine s’Jacob was de eerste gehuwde vrouwelijke burgemeester. Joke Corver was gescheiden en Woudy Veenhof vrijgezel.
Drie vrouwen waren eerst wethouder: Tine s’Jacob en Anneke Le Coultre, beiden in Wassenaar, en Rie van Soest in Venlo. Mieke van der Wall, Gerda van den Bosch en Marian de Jong waren gemeenteraadslid geweest. Joke Corver verruilde het presidium van de Tweede Kamer voor het burgemeesterschap. Twee vrouwen behoorden tot de KVP, drie tot de VVD, drie tot de PvdA, één was lid van de ARP en één partijloos. Voor al deze vrouwen gold de uitspraak van Gerda van den Bosch: ‘Wij vrouwen, wij kunnen wel wat!’

Ze werden burgemeester – maar ze moesten zich wel bewijzen in dit ambt, als eerste en vaak enige vrouw in een bestuurlijk mannenbolwerk. Er werd door de mannen scherp op hen gelet. Ze mochten niet falen.
Ze werden benoemd omdat ze vrouw waren. Ministers en commissarissen van de Koningin wilden in die tijd vrouwen benoemen en zochten naarstig naar vrouwen met capaciteiten. Toch moesten achtereenvolgende ministers meermaals afwijken van de mannelijke aanbevelingen van de commissarissen om alsnog een vrouw benoemd te krijgen.
De benoeming van een vrouw als burgemeester stuitte hier en daar op weerstand. In Puttershoek verklaarde de SGP in de gemeenteraad zich tegen de benoeming van een vrouwelijke burgemeester, in Brummen gaf de gemeenteraad nadrukkelijk de voorkeur aan een mannelijke kandidaat en in Graft-De Rijp verliet de meerderheid van de gemeenteraad na de officiële installatie uit protest de zaal. Naar eigen zeggen niet omdat er een vrouw was benoemd, maar omdat ze van de PvdA was en niet van de KVP.De burgemeester zelf twijfelde aan die lezing en vermoedde dat haar vrouw-zijn bepalender was voor het demonstratieve vertrek.

Bijzondere vrouwen waren het. Truus Smulders maakte haar eigen gemeentenieuws, Huis aan Huis. De tweede personenauto die DAF in Nederland produceerde was voor haar, geschonken door een dankbare bevolking. Toch werkte de publiciteitscampagne voor DAF uiteindelijk averechts: zelfs een oudere vrouw zonder rijbewijs kon met het pientere pookje overweg, waardoor het Dafje een truttig imago kreeg.
Rie van Soest richtte als eerste in Nederland een lokale vrouwenpartij op en kwam direct met vier zetels in de gemeenteraad van Venlo. Zeer tegen haar zin wilde het CDA dat zij als burgemeester haar zetel in de Eerste Kamer opgaf.
Anneke Le Coultre werd als eerste vrouw vicevoorzitter van het Nederlands Olympisch Comité. Ze was het boegbeeld van de omstreden poging om de Olympische Spelen van 1992 naar Amsterdam te krijgen.
Woudy Veenhof, met haar onafscheidelijke hond, werd als enige zittende burgemeester bij de grootschalige gemeentelijke herindeling in Friesland gepasseerd en kwam daarna niet meer aan de bak. Ze verweet dat toenmalig commissaris van de Koningin Hans Wiegel. Failliet en eenzaam overleed ze.
Gerda van den Bosch maakte als eerste burgemeester een rampenplan en moest daar meteen naar handelen. In de demonstratieve strijd tegen kernwapens nam zij tot afgrijzen van commissaris van de Koningin Molly Geertsema landelijk het voortouw.
Etta Flugi legde haar ambt neer toen ze hertrouwde.
Joke Corver streed als Joke Stoffels in de Tweede Kamer voor de rechten van de vrouw en werd later de eerste vrouwelijke burgemeester die doorstroomde naar een grotere gemeente. In Soest beet ze zich stuk op de portefeuille ruimtelijke ordening en botste ze fel met de lokale tekstschrijver en dichter Jan Visser.
Marian de Jong was de echtgenote van een fabrieksarbeider. In plaats van in een hotel overnachtte ze in een tentje op een camping als ze het congres van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten bezocht.

Kleurrijke vrouwen die hun mannetje stonden. Alleen Joke Corver noemde zich feministe. Truus Smulders vond eigenlijk dat gehuwde vrouwen niet moesten werken, maar voor een weduwe lag dat natuurlijk anders. Zij maakten de weg vrij voor de vele vrouwen die na hen burgemeester werden. Deze eerste vrouwelijke burgemeesters ontwikkelden zich over het algemeen tot gewaardeerde bestuurders die met succes het vooroordeel van het vrouw-zijn, overwonnen. Allemaal vrouwen die wel wat konden!

 

De burgemeester moet een man zijn!

1903

Het was Eerke Albert Smidt, voorman van de Vrijzinnig Democratische Bond, die in 1903 de kat de bel aanbond. Aan de orde was in de Tweede Kamer de herziening van de Gemeentewet uit 1851. Smidt constateerde dat de regering onder leiding van Abraham Kuyper terloops het woord ‘mannelijk’ wilde invoegen in artikel 61 waarin de benoeming van de burgemeester werd geregeld. De wet van 1851 sloot de benoeming van een vrouw tot burgemeester niet uit, maar door het opnemen van het woord ‘mannelijk’ dreigde dat nu wel te gebeuren. De regering redeneerde dat de wetgever in 1851 niet anders dan aan mannen had gedacht en wanneer nu expliciet werd vastgelegd dat burgemeesters van het mannelijke geslacht moesten zijn, dan werd er geheel in de geest van de wetgever van toen gehandeld.
In een amendement stelde Smidt voor om de zaak te laten zoals die was. Niemand werd verplicht om een vrouw te benoemen maar de mogelijkheid bleef dan in elk geval bestaan. Smidt betoogde dat het nu immers niet ging om het maken van de Gemeentewet van 1851 maar om een herziening daarvan en dan diende je de gewijzigde maatschappelijke opvattingen daarbij te betrekken. Hij wees erop dat de laatste tijd veel vrouwen op verantwoordelijke posities waren benoemd. Er waren vrouwelijke ambtenaren bij de posterijen, bij de arbeidsinspectie, het schooltoezicht, het bankwezen, er waren vrouwelijke artsen, er was een vrouwelijke advocaat en een vrouwelijke rechter.
Smidt kreeg van verschillende kanten steun in de Kamer. Jan Schaper van de SDAP was het van harte met hem eens. In felle bewoordingen sprak hij over een onbillijkheid aan de vrouw begaan en zelfs over een gewelddaad die tegenover vrouwen werd gepleegd. Omdat vrouwen (nog) niet in de Kamer vertegenwoordigd waren, zag hij het voorstel van de regering als mannelijk machtsmisbruik. De Vrije Socialist Geert van der Zwaag reageerde in soortgelijke bewoordingen. Volgens hem wilde men de vrouw niet als concurrent voor de posten die de heren zelf wilden behouden. De heren hadden er natuurlijk geen bezwaar tegen als vrouwen op de steenfabrieken werkten of op het veld zoals duizenden vrouwen toen deden, met alle schadelijke gevolgen voor hun gezondheid van dien.
De liberaal Hendrik Goeman Borgesius vond het onverstandig van de regering om een dergelijke principiële discussie nu uit te lokken en adviseerde om het voorstel terug te nemen.
In de ARP-gelederen – de partij van premier Kuyper – werd het voorstel van de regering wel ondersteund. Theo Heemskerk verklaarde zich dan ook vierkant tegen het amendement van Smidt. Hij gaf toe wat beducht te zijn voor deze principiële discussie omdat men bij het geven van een mening die niet naar de zin was van de feministische beweging het gevaar liep daarover zeer onheus te worden bejegend in delen van de pers. Ondanks dat het tegenwoordige feminisme met dat principe wilde breken wenste hij vast te houden aan het beginsel dat in het algemeen de leiding behoort aan de man. Nu zag hij wel dat een aantal ongehuwde vrouwen die in een moeilijke positie verkeerden vaker in bepaalde posities werden benoemd, maar dat beschouwde hij dan als een noodzakelijk kwaad.
Abraham Kuyper, die niet alleen premier was maar ook minister van Binnenlandse Zaken, verdedigde het voorstel van de regering. Kuyper beriep zich allereerst op de wijziging van de Grondwet van 1887, die bepaalde dat alleen mannen lid van de gemeenteraad konden zijn. Als dit gold voor de leden van de raad kon het volgens hem niet anders zijn voor de voorzitter van de gemeenteraad. In deze herziene Grondwet werd echter over de voorzitter van de gemeenteraad alleen bepaald dat die door de Koning, ‘ook buiten de leden van de raad’, werd benoemd en door hem kon worden ontslagen. Omdat de voorzitter dus niet per se lid van de gemeenteraad behoefde te zijn en de Gemeentewet van 1851 de eis van mannelijkheid voor de burgemeester niet expliciet stelde, zat hier een juridisch gaatje dat het amendement van Smidt wilde openhouden. Kuyper wilde dit gaatje dichten met de redenering dat de Gemeentewet uit 1851 zich ook naar de letter moest voegen naar de grondwetswijziging van 1887.
Naast deze juridische argumentatie had Kuyper ook inhoudelijke en praktische bezwaren. Hij vroeg zich af of de vrouw wel geschikt was voor het burgemeesterschap:

De burgemeester is ook hoofd van de politie en dat vooral in kleine gemeenten de burgemeester niet zelden een manspersoon bij de kraag heeft moeten vatten om geweld te keer te gaan. Men zal toch moeten toegeven dat een vrouw daarvoor niet de meest geschikte persoon is en dat wanneer een in dat opzicht geschikte vrouw mocht gevonden worden, deze juist wegens die eigenschap minder aanbevelenswaardig zou moeten zijn voor het ophouden van de waardigheid van het ambt.

De positie van de vrouw was volgens Kuyper niet verenigbaar met die van burgemeester. Hij voorzag tal van problemen als de vrouw werd toegelaten tot het ambt. Stel dat een vrouw benoembaar was, gold het dan alleen de ongehuwde vrouw? En vervalt haar betrekking dan wanneer zij in het huwelijk treedt? Wanneer vrouwen steeds meer posities gaan bekleden die vroeger alleen door mannen werden bezet:

ontwaakt bij jonge mannen de overtuiging dat op die manier al meer gras van voor hun voeten wordt weggemaaid en elke betrekking welke zo de vrouw toevalt voor hen verloren is. Dit leidt er dan weer toe dat het sluiten van huwelijken voor hen moeilijker wordt en zo grijpt deze zaak metterdaad al dieper en dieper in het gehele samenstel van het sociale leven in.

Aan het slot van zijn verdediging keerde Kuyper zich nog tegen de feministische beweging uit zijn tijd.

Achteraf werd deze periode gekenschetst als de eerste feministische golf, die duurde van 1870 tot 1920. In deze fase van het feminisme werd gestreden voor gelijke onderwijskansen en politiek stemrecht voor vrouwen. De verwerving van het algemeen kiesrecht voor vrouwen in 1919 wordt beschouwd als het sluitstuk van deze eerste feministische golf.
Middenin deze golf verweet Kuyper de feministen dat zij het individualisme op de spits dreven en dat men de vrouw in het huisgezin zagen als een vernedering. De regering-Kuyper wilde de bestaande toestand handhaven.
Vooral de Vrije Socialist Van der Zwaag reageerde fel op de woorden van Kuyper. Hij vond dat als burgemeesters steeds delinquenten in de kraag moesten vatten, de minister in het vervolg beter alleen maar worstelaars in dat ambt kon benoemen. In die redenering zou je ook geen man met een nietige lichaamsbouw moeten benoemen en wellicht zou een vrouw in zo’n positie die de onruststoker op een ferme en bedaarde manier toesprak wel eens meer voor de waardigheid van het ambt kunnen betekenen. Beter een goede vrouw dan een zwakke man.
Het argument van de premier tegen de benoembaarheid van vrouwen dat jonge mannen minder kans maken op een betrekking was voor Van der Zwaag de kern van de zaak. Hier kwam het egoïsme van de mannen boven waarbij zij misbruik maakten van de macht die zij op dat moment bezaten door vrouwen buiten de concurrentie te willen houden.

Wanneer die jonge mannen zo weinig bekwaam zijn dat zij de concurrentie met de zo geminachte vrouw niet kunnen volhouden, die moeten er dan maar buiten blijven, de maatschappij zal daarvan geen schade ondervinden.

Het amendement van Smidt kreeg onvoldoende steun. De meerderheid in de Kamer was van oordeel dat deze principiële discussie maar op een later tijdstip gevoerd moest worden. Nu vond men dat de invoeging van het woord ‘mannelijk’ overeenstemde met letter en geest van de Grondwet. Het amendement Smidt werd met 59 tegen 28 verworpen. De nieuwe Gemeentewet van 1904 bepaalde dat de burgemeester een mannelijke Nederlander moest zijn.

[...]

 

© 2022 K.C. Tammes, p/a Uitgeversmaatschappij Walburg Pers, Zutphen
© 2022 Uitgeversmaatschappij Walburg Pers, Zutphen

pro-mbooks1 : athenaeum