Leesfragment: Het vuur van de vrijheid

15 april 2022 , door Wolfram Eilenberger
| | | | |

Een van onze Boekenweek- en Maand van de Filosofietips, die van Helen Westerik: Wolfram Eilenbergers nieuwste, Het vuur van de vrijheid. De nieuwe wereld van Hannah Arendt, Simone de Beauvoir, Ayn Rand en Simone Weil (Feuer der Freiheit. Die Rettung der Philosophie in finsteren Zeiten, 1933-1943), vertaald door W. Hansen. Lees bij ons een fragment!

De jaren 1933 tot 1943 markeren het zwartste hoofdstuk in de moderne Europese geschiedenis. Terwijl de catastrofe nadert, ontwikkelen Hannah Arendt, Simone Weil, Simone de Beauvoir en Ayn Rand hun visionaire ideeën: over de relatie tussen het individu en de samenleving, tussen mannen en vrouwen, seks en gender, vrijheid en totalitarisme.

In Het vuur van de vrijheid volgen we hen van het stalinistische Leningrad naar Hollywood, van Hitlers Berlijn en bezet Parijs naar New York; en vooral naar hun revolutionaire gedachten, die ons heden hebben gevormd. Niet alleen hun denken, maar hun hele bestaan – als vluchtelingen, activisten en verzetsstrijders – getuigt op indrukwekkende wijze van de bevrijdende kracht van ideeën.

 

I
Vonken
1943

De Beauvoir is in de stemming, Weil in trance, Rand buiten zichzelf en Arendt in een nachtmerrie

Het project

‘Waarom überhaupt beginnen als je toch weer moet ophouden?’ Voor een begin niet al te beroerd. Juist daarover moest het essay gaan: over de spanning tussen de eindigheid van het eigen leven – en de kennelijke oneindigheid van deze wereld. Per slot van rekening dreigde die kloof al na enig nadenken elk plan, elk ontwerp, elk zelfopgelegd doel prijs te geven aan het absurde. En dat dan geheel afgezien van de vraag wat het inhield: meteen maar de hele aardbol veroveren of alleen je eigen voortuintje verzorgen. Uiteindelijk kwam dat op hetzelfde neer. Als niemand anders het al deed, dan zou de tijd zelf het geschapen werk ooit vernietigen en voor eeuwig doen vergeten. Alsof het er nooit geweest was. Een lot even zeker als de eigen dood.
Waarom dus überhaupt iets doen, in plaats van liever niets? Of beter meteen maar in de vorm van drie klassieke vragen: ‘Wat is de menselijke maat? Welke doelen kan de mens zichzelf stellen, en welke hoop mag hij koesteren?’ Dat was ze, de gezochte structuur!
Aan haar tafeltje in de hoek op de tweede verdieping van Café Flore keek Simone de Beauvoir de voorbijgangers na. Daar liepen ze. De anderen. Eenieder met een eigen bewustzijn. Onderweg met hun geheel eigen angsten en zorgen, plannen en verwachtingen. Net als zijzelf. Als slechts één onder miljarden. Een gedachte die haar telkens weer een rilling over haar rug joeg.
De Beauvoir had het zich met haar toezegging niet gemakkelijk gemaakt. Wat niet in de laatste plaats aan de thematiek lag die uitgever Jean Grenier had voorgeschreven. Voor een verzamelbundel over de gezichtsbepalende geestelijke stromingen van het heden wilde hij van haar een tekst over het ‘existentialisme’. Terwijl noch Sartre, noch zij dat begrip tot nu toe voor zichzelf had opgeëist. Het was een vrij recente uitvinding van kranten - redacties, meer niet.
De ironie van de vraagstelling was moeilijk te overtreffen. Want als er al een hoofdmotief was dat haar en Sartres pad in de afgelopen tien jaar had bepaald, dan was het de consequente weigering vrijwillig in het hokje te kruipen dat anderen al voor hen ontworpen hadden. Juist die vorm van rebellie was de kern van hun project geweest – en dat was het nog steeds.

Beste jaren

Anderen mochten het rustig ‘existentialisme’ noemen. Zij zou het begrip bewust vermijden. En als schrijfster gewoon doen wat ze sinds haar eerste aantekeningen in haar jeugddagboek het liefste deed: zich zo geconcentreerd mogelijk aan de vragen wijden die haar in haar leven bezighielden – en waarop ze de antwoorden nog niet wist. Vreemd genoeg waren het nog steeds dezelfde vragen. Als eerste de vraag naar de mogelijke zin van haar eigen bestaan. En de vraag naar het belang van andere mensen voor haar eigen leven.
Maar nog nooit had De Beauvoir zich bij haar denkwerk zo zeker en vrij gevoeld als nu, in de lente van het jaar 1943. Op het dieptepunt van weer een wereldoorlog. Midden in haar bezette stad. Ondanks voedselbonnen en een gebrek aan voorzieningen, ondanks chronische koffie- en tabaksontwenning (Sartre was intussen zo wanhopig dat hij elke ochtend op de vloer van Café Flore rondkroop om peukjes van de vorige avond te zoeken), ondanks het dagelijks gesar tijdens controles en ondanks de uitgaansverboden, de alomtegenwoordige censuur en de Duitse soldaten, die hier in Montparnasse steeds schaamtelozer in de cafés rondhingen. Zolang ze maar genoeg tijd en rust vond om te schrijven, was voor de rest alles nog wel te verdragen.
In de herfst zou haar eerste roman bij Gallimard verschijnen. Een tweede roman lag al voltooid in haar la. Ook een toneelstuk schoot al aardig op. Nu moest het eerste filosofische essay volgen. Sartres duizend pagina’s dikke werk Het zijn en het niet lag ook al persklaar bij de uitgeverij. Binnen een maand zou zijn toneelstuk Les mouches (De vliegen) zijn première beleven in het Théâtre de la Cité. Zijn tot dan toe meest politieke stuk.
In werkelijkheid was dat allemaal de geestelijke oogst van een heel decennium, in het verloop waarvan zij en Sartre met elkaar inderdaad een nieuwe manier van filosoferen hadden gevonden. En – omdat het een nu eenmaal onlosmakelijk met het ander samenhing – ook nieuwe manieren om hun leven te leiden: privé, beroepsmatig, literair, erotisch.
Nog tijdens hun studie filosofie aan de École Normale Supérieure – Sartre nodigde haar bij hem uit om uitleg te krijgen over Leibniz – hadden de twee een bijzonder liefdespact gesloten: ze hadden elkaar onvoorwaardelijke geestelijke trouw en oprechtheid beloofd – en tegelijkertijd ook beloofd openhartig te zijn over andere verleidingen. Ze zouden absoluut onontbeerlijk zijn voor elkaar, en graag toevallig ook voor anderen. Een dynamische dyade, waarin zich wat hen betrof de hele wijde wereld moest spiegelen. Dat concept had hen sindsdien aangezet tot steeds weer een nieuw begin, nieuwe avonturen: van Parijs naar Berlijn en Athene; van Husserl via Heidegger naar Hegel; van traktaten via romans naar toneelstukken. Van nicotine via mescaline naar amfetamine. Van de ‘kleine Russische’ via de ‘kleine Bost’ naar de ‘zeer kleine Russische’. Van Nizan via Merleau- Ponty naar Camus. Het concept diende hen nog steeds tot fundament en het was zelfs solider en helderder dan ooit (‘Een liefde te leven betekent zich daardoor nieuwe doelen stellen’).
De wekelijks door hen te geven lessen (maximaal zestien) als docent filosofie handelden ze intussen zonder veel betrokkenheid af. Ze hielden zich niet aan het curriculum en lieten hun studenten na korte introductiereferaten vrij met elkaar discussiëren – altijd succes. Het volstond om hun rekeningen te betalen. Althans een deel ervan. Per slot van rekening moesten ze niet alleen voor zichzelf zorgen, maar altijd ook nog voor een deel van hun ‘familie’. Ook na vijf jaar in Parijs stond Olga met haar carrière als actrice nog pas in de startblokken. De kleine Bost kon als freelancejournalist eveneens nauwelijks rondkomen, en Olga’s jongere zus, Wanda, zocht nog steeds wanhopig naar iets wat helemaal bij haar paste. Alleen Natalie Sorokin, de nieuwste uitbreiding van de familie, stond stevig op eigen benen: meteen aan het begin van de oorlog had ze zich gespecialiseerd in het stelen van fietsen en dreef sindsdien een goedgeorganiseerde – en door de nazi’s kennelijk gedulde – clandestiene handel met een steeds groter assortiment.

De situatie

Door de ervaringen in de oorlog en de bezetting waren ze nog meer naar elkaar toe gegroeid. Juist in de voorafgaande maanden had hun samenleven hen echt tot elkaar gebracht, meende De Beauvoir als het eigenlijke gezinshoofd. Ieder van hen genoot van zijn rol zonder ertoe gereduceerd te blijven. Ieder van hen kende zijn aanspraken en rechten zonder er al te star aan vast te houden. Ze waren ieder voor zich gelukkig, maar verveelden zich met elkaar niet.
De aanstaande uitspraak verontrustte De Beauvoir daarom niet alleen vanwege haarzelf. Al meer dan een jaar waren de snuffelaars van de Vichy-regering bezig met hun onderzoek. Min of meer toevallig had de moeder van Sorokin in een la een intieme correspondentie tussen haar dochter en haar voormalige docente filosofie gevonden. Daarop had ze de zaak zelf onderzocht en was met haar materiaal ten slotte naar de autoriteiten gestapt. De gang van zaken, zo klaagde ze, was altijd hetzelfde: eerst knoopte De Beauvoir vriendschap aan met vrouwelijke leerlingen of vroegere vrouwelijke leerlingen die haar bewonderden, verleidde hen dan seksueel en gaf ze na enige tijd door aan de partner met wie ze al jarenlang een relatie had, de docent filosofie en schrijver Jean-Paul Sartre. Daarmee kwam het strafbare feit, namelijk ‘aanzetten tot onaanvaardbaar gedrag’, in het middelpunt van het gerechtelijk vooronderzoek te staan en moest De Beauvoir bij een eventuele schuldigverklaring rekening houden met consequenties waarvan de intrekking van haar docentschap nog het minst zwaar zou zijn.
Tot nu toe stond alleen vast dat Sorokin, Bost en Sartre bij hun verhoor gezwegen hadden. Buiten de genoemde, uiteindelijk niet doorslaggevende incriminerende brieven aan Sorokin waren er bovendien waarschijnlijk geen directe bewijzen. Maar vast wel een heleboel aanwijzingen die de snuffelaars van Pétains regime er een behoorlijk exact beeld van gegeven zouden hebben aan welke kant van het politieke spectrum De Beauvoir als leerkracht moest worden ingedeeld – en waarvoor ze met haar hele bestaan instond.
Ze woonden niet in een huis, maar al jaren samen in hotels in Montparnasse. Daar dansten en lachten, kookten en dronken, vochten en sliepen ze met elkaar. Zonder dwang van buitenaf. Zonder principiële regels. En vooral ook – voor zover mogelijk – zonder valse beloften en zonder restricties. Kon een eenvoudige blik, een terloopse aanraking, een gemeenschappelijk doorwaakte nacht niet al de vonk in het vuur van een opnieuw vernieuwd leven zijn? Dat wilde ze geloven. Ja, als het aan De Beauvoir en Sartre lag, was de mens eigenlijk alleen maar als beginneling zichzelf.

Je komt nooit ergens aan. Er bestaan alleen uitgangspunten, begin. Met elke mens begint de mensheid opnieuw. En daarom vindt de jonge mens, die zijn plaats in de wereld zoekt, die aanvankelijk niet en voelt zich daarom verlaten...

Dat was ook een manier om te verklaren waarom ze Olga, Wanda, de kleine Bost en Sorokin ooit vanuit de provincie in Parijs onder hun vleugels hadden genomen, hen hadden ondersteund, gestimuleerd en gefinancierd. Om die jonge mensen uit hun kennelijke verlatenheid naar de vrijheid te brengen. Om hen aan te moedigen hun eigen plaats in de wereld te veroveren, in plaats van een kant-en-klare plek in te nemen. Dat gebeurde vanuit een daad van liefde, niet vanuit een daad van onderwerping, vanuit de levendige eros, niet vanuit een blinde buitensporigheid. Een daad, waarbij de menselijkheid bewaard bleef. Want: ‘Alleen door zichzelf te verkiezen, kan de mens zijn; als hij het afwijst zichzelf te verkiezen, vernietigt hij zichzelf.’

[…]

 

Copyright © 2020 J.G. Cotta’sche Buchhandlung Nachfolger GmbH, Stuttgart
Copyright Nederlandse vertaling © 2022 W. Hansen

pro-mbooks1 : athenaeum