Leesfragment: Onenigheid aan de top

17 september 2022 , door Ismail Kadare
|

20 september verschijnen Ismail Kadares moderne klassieker Kroniek in steen in de Perpetuareeks (vertaling Hans de Bruijn), én zijn nieuwste roman, Onenigheid aan de top. Een mysterieus telefoongesprek tussen Stalin en Pasternak (Kur sunduesit grinden), uit het Albanees vertaald door Roel Schuyt. Lees bij ons een fragment uit Onenigheid aan de top.

In juni 1934 belde Jozef Stalin de schrijver Boris Pasternak. Het gesprek tussen de twee reuzen aan de top (de ene in politiek, de andere in literair opzicht) duurde niet langer dan drie à vier minuten, maar kreeg daarna mythische proporties. In de maalstroom van de geschiedenis van de Sovjet-Unie bood het ruimte aan allerlei geruchten en interpretaties. Zou Pasternak, die later beroemd werd met Dokter Zjivago, onvoldoende voor de dichter Osip Mandelsjtam zijn opgekomen en hem misschien hebben verraden? Feit is dat Mandelsjtam werd gearresteerd en verbannen.
Als een rechercheur die de sleutel tot het raadsel maar niet kan vinden, pluist Ismail Kadare alle versies van het legendarische gesprek uit. Tegelijk belicht hij niet alleen zijn eigen werk ten tijde van dictator Hoxha, maar ook de complexe relatie tussen een schrijver, waar ook ter wereld, en een tiranniek regime.

N.B. Lees op onze site ook Roel Schuyts vertalerstoelichting bij Ismail Kadares roman Een noodlottig diner en een fragment uit Het reisverbod. Requiem voor Linda B.

 

Een

‘De halte is rechts. Trolleybus lijn 3. Je loopt door tot aan het Poesjkinplein. Daar is het standbeeld dat je vast wel kent. “Exegi monumentum” enzovoort. Je loopt er voorbij, dan steek je de Gorkistraat over, en een stukje verderop begint de Tverskoj Boelvar, die staat daar dwars op. Dan is het verder heel makkelijk. Het is nog geen minuut lopen en je ziet aan je rechterhand de ingang van het Gorki-instituut. Je kunt het gewoon niet missen, ook al zou je het willen...’
‘Waarom zou ik dat willen? Ik droom er al jaren van om hier te komen. Waarom zou ik het dan willen missen?’
‘Ja, waarom? Dat weet niemand. Hoe vaak denken we niet dat we iets willen, terwijl dat helemaal niet zo is?’
‘Maar ik weet het zeker. Ik heb zoveel moeite gedaan om hier te komen.’
De trolleybussen leken wel te hinniken, net als wilde paarden. Er zaten overal gaten in de weg. Eindelijk zag ik in de verte dat beroemde standbeeld en zoals me verteld was, liep ik er voorbij...
‘Wat voor standbeeld, jongeman? Ik begrijp niet wat je bedoelt. Je hebt hier nergens zo’n standbeeld!’
‘Ja, echt wel! Het standbeeld van Poesjkin. Ik ben er zo vaak voorbijgelopen.’
‘Ik denk dat het gezichtsbedrog was, we hebben hier nooit zo’n beeld gehad.’
‘Ha, ha, maar iedereen kent het: exegi monumentum... je zei het zelf: “Ik heb een monument opgericht.”’
‘Ga door, jongeman.’
‘Ik heb een monument opgericht, dat niet door mensenhanden werd geschapen. Dus een neroekotvorny monument.’
‘Je hebt je vast voor de gek laten houden.’
‘Een monument dat niet met de hand werd geschapen, maar door de geest, zoals Poesjkin zei.’
‘Dus een standbeeld dat niemand kan zien, behalve misschien een gek? Of mensen zoals jullie, de studenten van het Gorki-instituut?’
‘Zo waren wij niet. Jullie, hier in Tirana, waren nog veel gekker. Iedereen droomde ervan om het standbeeld van iemand anders kapot te maken en er een voor zichzelf neer te zetten.’
‘Was het bij zo’n bijeenkomst vanwege Pasternak?’
‘Nee, dat niet. Het was iets anders.’
‘Wie waren daar dan? Heb jij ook zo tegen hem staan schreeuwen?’
‘Nee, niet echt.’
‘Wat deed je dan terwijl de anderen zo tekeergingen?’
‘Ik keek naar een meisje dat er stond, ze had tranen in haar ogen. Ik geloof dat het zijn nichtje was.’
‘Ging je na al die jaren terug naar Moskou om haar nog eens te zien? Dacht je dat die bijeenkomst nog steeds aan de gang was?’
‘Misschien. Wie weet is die inderdaad nog niet afgelopen. Je kunt aan het geschreeuw in de verte horen waar de mensen staan, en dat is voor de deur met zijn naambordje. Of het nu in Moskou is of in Tirana, je hoort altijd hetzelfde rumoer, er lijkt geen einde aan te komen.’

De hierboven beschreven droom kwam jarenlang terug, soms in de meest bizarre en zelfs angstaanjagende vormen. De trolleybussen die krakend en kreunend door de straat vol hobbels en kuilen reden. Het bedreigde monument. De tranen van dat meisje en dat prachtige Moskou.
Ik had me zo vast voorgenomen daarover te schrijven dat ik soms dacht dat ik het al gedaan had, ik had zelfs het aantal letters berekend dat ik nodig zou hebben om de woorden te vormen, en ze alvast in een hoek klaargezet, waar ze mochten wachten.
Het duidelijkste teken dat ik binnenkort met schrijven zou beginnen, was dat ik steeds vaker droomde dat ik op reis ging, en die dromen leken steeds onrustiger en onlogischer te worden. Soms wilde de trolleybus van lijn 3 niet vertrekken en moesten ze hem, alsof het een weerbarstig paard was, een paar tikken met de zweep geven. Sinds wanneer is dat zo, vroeg ik me af. Ik was al jaren niet meer in Moskou geweest en waarschijnlijk waren er heel wat dingen veranderd, maar dat je op een dag een trolleybus met de zweep in beweging moest zien te krijgen, had ik nooit gedacht.
In Tirana was de campagne om het leven van alledag te ontdekken in volle gang. Bijna alle schrijvers hadden toegegeven dat er aan hun kennis het een en ander schortte, vooral als het ging om het leven van de fabrieksarbeiders en het werk op de landbouwcoöperaties. Intussen was ik, zonder het iemand te laten weten, begonnen aan mijn roman over Moskou, maar ik wist niet of ik ermee door zou gaan. Het scheen een onmogelijke opgave, net zoals Moskou voor mij en voor ons allemaal een onmogelijke droom leek: met het verbreken van alle diplomatieke betrekkingen tussen Albanië en de Sovjet-Unie was de laatste hoop vervlogen dat ik daar ooit nog naartoe zou kunnen gaan. Intussen ondergingen de dingen ’s nachts, vooral na middernacht, een metamorfose. Als ik in slaap viel, verwachtte ik bepaalde dingen opnieuw voor me te zien, maar dat gebeurde steeds minder vaak. Bovendien werden mijn dromen steeds chaotischer, zodat ik niet meer wist of ik daar iets van kon gebruiken of dat ik er alleen maar last van had. Dat laatste was het geval. Anders dan de fabrieken en coöperaties die zich overdag aan me opdrongen, leek het Moskou dat ik in mijn dromen zag zich van me terug te trekken.
In een van die dromen slenterde ik over het Poesjkinplein en daar zag ik dat bijna alle studenten zich voor een bijeenkomst hadden verzameld. Ook al had ik dat ergens wel verwacht, toch kon ik mijn ogen haast niet geloven toen ik op een spandoek mijn naam zag staan. Vlak daarna hoorde ik steeds duidelijker dat er af en toe verwensingen naar me geroepen werden.
Onder de aanwezigen waren een paar studiegenoten, zoals Petros Anteos, die niet wist waar hij moest kijken, en Jeronims Stulpans, uit Letland, die verschrikt naar zijn hoofd greep.
‘Je bent gebeld door de grote leider in Tirana,’ riep een Wit-Rus kwaad tegen me. ‘Door die Stalin van jullie, hoe heet hij ook alweer?’
Ik knikte, maar hij bleef me boos aankijken.
Hoeveel versies bestonden er van dat telefoontje?
Eigenlijk wist ik het niet; ik had hem willen zeggen dat het er hoogstens drie of vier waren, maar toen werd ik wakker.
In werkelijkheid was het al enige tijd geleden dat Enver Hoxha me gebeld had.

[…]

 

Copyright © Librairie Arthème Fayard, 2022
All rights reserved
Copyright vertaling © 2022 Roel Schuyt / Em. Querido’s Uitgeverij bv, Weteringschans 259, 1017 XJ Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum