Leesfragment: Bij Ismail Kadare, Kroniek in steen

21 juni 2023 , door Roel Schuyt
| |

In de aanloop naar het nieuwste deel, Toni Morrisons Teer, in september, publiceren we op deze site nawoorden van de Perpetuareeks, om bij alle klassiekers verdiepende teksten te bieden. Zoals Roel Schuyts nawoord bij Ismail Kadares Kroniek in steen, vertaald door Hans de Bruijn.

Een jongetje van een jaar of tien vertelt over de dagelijkse gang van zaken in een oude stad in Albanië. Traditie en magie bepalen er het leven, dat in zijn ogen zowel avontuurlijk als onveranderlijk is. Het avontuur lonkt in de salons, waar oude vrouwen roddelen en de toekomst voorspellen, op de markten en in het abattoir, in een boek dat hij bij zijn grootvader te lezen krijgt en in de verhalen van zigeuners. Onveranderlijk zijn de leefregels, de wisseling der seizoenen en vooral de stad zelf.
De Tweede Wereldoorlog breekt deze wereld open. Italiaanse, Griekse en Duitse troepen wisselen elkaar als bezetters af. Engelsen bombarderen de stad en de bevolking vlucht, eerst naar de citadel en later naar het platteland. Ten slotte arriveren de partizanen, en met hun komst breekt een nieuwe tijd aan. Het jongetje kent inmiddels de erotiek en de fascinerende vermogens van de taal – hij wil schrijver worden.

N.B. Lees ook een fragment uit Kadares Onenigheid aan de top, en Roel Schuyts toelichting op zijn vertaling van Een noodlottig diner.

 

Ismail Kadare werd op 28 januari 1936 geboren in het Zuid-Albanese stadje Gjirokastër (in het Grieks: Argyrókastro). Hij was dus nog heel jong toen Albanië op 7 april 1939 werd bezet door de Italianen, en de zuidelijke grensstreken met tussenpozen ook door de Grieken. Na de Italiaanse capitulatie, in juni 1943, werd de macht overgenomen door de partizanen en vervolgens door de Duitsers, die zich na 29 november 1944 terugtrokken. Daarop marcheerden de partizanen definitief zegevierend de dorpen en steden binnen en belandde Albanië in de Russische, en uiteindelijk ook stalinistische invloedssfeer. De macht kwam in handen van Enver Hoxha (1908-1985). Koning Zog, die van 1924 tot 1928 als president het land had geregeerd en zich daarna tot koning had laten kronen, vluchtte het land uit en kwam na een omweg terecht in Cannes. Hij deed in 1946 afstand van de troon en overleed in 1961 in het Franse plaatsje Suresnes.
Anders dan het Joegoslavische bewind van Tito, dat zich in de zomer 1948 van de Sovjet-Unie afwendde, bleef het Albanese regime Stalins lijn trouw. Zuiveringen en afrekeningen – vaak in de vorm van ‘campagnes’, verdachtmakingen, langdurige, slopende vergaderingen, schijnprocessen en executies, gevangenisstraffen en verbanningen – werden bij de handhaving en consolidatie van Hoxha’s machtspositie niet geschuwd.
In dit ‘Nieuwe Albanië’ ging Kadare studeren aan de universiteit van Tirana. Vervolgens vertrok hij naar Moskou, waar hij aan het Gorki-instituut een schrijversopleiding volgde en gefascineerd raakte door de werken van Pasternak, Gogol en Majakovski. Zijn studiejaren inspireerde hem tot het schrijven van De schemering der steppegoden, dat hij voltooide in 1978 en dat in 1983 in het Nederlands verscheen. De verslechterende relatie tussen Albanië en de Sovjet-Unie noodzaakte hem in 1960 uit Moskou te vertrekken.
Kadare debuteerde in 1963 met De generaal van het dode leger, dat in 1972 in Nederland verscheen, waarna nog een paar andere vertalingen volgden: De regentrommen (1974), De brug met de drie bogen (1985) en De bruiloft (1979). Het laatste is een min of meer socialistisch-realistisch boek dat hij in 1968 schreef en waarin het nieuwe, verlichte en inmiddels op China georiënteerde Albanië geacht wordt af te rekenen met het duistere verleden van bijgeloof, religie, paternalisme en de Kanun, het eeuwenoude systeem van regels voor familierecht en bloedwraak.
In Vrij Nederland verscheen in 1990 een lovende recensie van Hans Schoots over het pas uit het Frans vertaalde Kroniek van de stenen stad. Zijn stuk begint als volgt: ‘Over een tijdje, wanneer het Albanese communisme op de mestvaalt van de geschiedenis ligt en de rekening van wandaden en verdiensten wordt opgemaakt, zal er tenminste één punt in het voordeel van het Albanese regime kunnen worden genoteerd: Ismail Kadare, schrijver van internationale betekenis, heeft tientallen jaren betrekkelijk ongestoord kunnen werken in het geïsoleerde Balkanstaatje. In 1972 verscheen Kadares debuutroman De generaal van het dode leger (1963) in het Nederlands en daarna werden bij ons nog vijf andere romans van zijn hand gepubliceerd. Maar critici en lezers konden niet geloven dat Enver Hoxha’s bergstaat – “het lichtbaken van het socialisme in Europa” – ernstig te nemen literatuur kon voortbrengen. Bijgevolg is Van Gennep nu reeds de vijfde uitgever in het Nederlandse taalgebied die met de moed der wanhoop probeert Kadare in de belangstelling te krijgen. Als het met de recent verschenen roman Kroniek van de stenen stad nóg niet lukt kunnen alle pogingen maar beter worden gestaakt, want overtuigender kan het niet.’ Dat het boek nu in de Perpetua-reeks is opgenomen, bewijst volgens mij dat het overtuigend genoeg was.
Het eerste idee voor een verhaal over Gjirokastër dateert uit Kadares studiejaren in Moskou, toen hij en enkele andere buitenlandse studenten herinneringen aan hun geboortestad ophaalden. In 1962 schreef hij ‘Het grote vliegtuig’, dat werd opgenomen in ‘Stad van het zuiden’, en zo werd de grondslag gelegd voor Kroniek in steen. Het boek kan gedeeltelijk worden gezien als een antwoord op Kronieken van een stad in het noorden, dat in de jaren dertig was geschreven door Migjeni (pseudoniem voor Millosh Gjergj Nikolla) over de Noord-Albanese stad Shkodra.
Veel van Kadares werken zijn gesitueerd in een somber, niet als specifiek Albanees te herkennen landschap – tenzij dat voor het verhaal nodig is. Hij heeft een voorkeur voor grauwe luchten en regenachtig weer. Dikwijls wordt de plaats van handeling niet genoemd en lezen we slechts: ‘In het stadje N...’ Daardoor krijgen zijn verhalen een universeel karakter. Zo’n atypisch landschap vinden we niet in Kroniek in steen – zo genoemd conform de nieuwe Franse titel Chronique de pierre en die van het Albanese origineel: Kronikë në gur. Wie ooit Gjirokastër heeft bezocht en zijn grijze keienstraatjes, de met leisteen gedekte daken en het erbovenuit torenende fort heeft gezien, zal dat zeker een passende titel vinden. Onder de stenen daken, lezen we op de eerste bladzijde, huist het leven: ‘Alles in de stad was oud en van steen, de straten, de fonteinen, maar ook de daken van de grote, eeuwenoude huizen, bedekt met platen van grijze steen die op reusachtige schubben leken. Het was bijna onvoorstelbaar dat zich onder dit harde pantser het tere vlees van het leven bevond, en dat het zich er vermenigvuldigde.’
Gjirokastër komt in meerdere verhalen en boeken van Kadare voor, zoals Het geslacht der Hankoni’s, een familiegeschiedenis die loopt van ongeveer 1700 tot 1900, en Een noodlottig diner, waarin we de Duitse bezetting, de machtsovername door de partizanen, de teloorgang van de ‘klasse der deftige dames’ en de tot nationale ramp uitgeroepen dood van Stalin in 1953 meemaken, waar we getuige zijn van de tragikomische tegenstelling tussen de artsen Gurameto de Grote en Gurameto de Kleine en het noodlot dat hen trof.
Nergens is de stad zo duidelijk als een hoofdrolspeler aanwezig als in Kroniek in steen. Bij die rol past, zeker in de verbeelding van de jeugdige verteller, voor wie de grens tussen bezield en onbezield nog vaag is, dat de stad, de omgeving en alles wat zich daar bevindt kan worden gepersonifieerd: straten kronkelen van pijn, regendruppels lijken terug te verlangen naar de hemel, bergen wijken angstig terug of hellen naar voren, en met de Italiaanse vliegtuigen (waaronder het hierboven genoemde ‘grote vliegtuig’) op de plotseling aangelegde ‘aerodroom’ kun je een persoonlijke band aangaan.
Elk hoofdstuk wordt voorafgegaan door een cursieve schets en/of een fragment ‘uit de kroniek’, met flarden van krantenberichten, ‘bekendmakingen’ en hier en daar dodenlijsten. Dan volgt weer de tekst van de verteller, voor wie de stad gelijkstaat met de wereld, die hij alleen of samen met zijn vriendjes verkent. Daar komen de boeren uit de omliggende dorpen met hun koopwaar naar de markt, daar verschijnen vanuit onbekende verten de Italiaanse, Griekse en Duitse soldaten met hun vlaggen, voertuigen, vliegmachines en verordeningen, daar doemen aan de hemel de Engelse bommenwerpers op en komen na enige tijd vanuit de mysterieuze bergen de partizanen aan gemarcheerd. Als de Duitsers enige tijd heer en meester worden in de stad, trekken veel gezinnen tijdelijk naar het omliggende boerenland, en vooral voor de kinderen is dat een vreemd, onbekend gebied.
Tot de vertrouwde wereld behoort de bibliotheek van grootvader, met werken in het Osmaans, de ‘deftige’ en met Perzische en Arabische elementen verrijkte taal van het Ottomaanse rijk. Bij zijn oom ontdekt de jongen westerse boeken en maakt hij kennis met schrijvers als Shakespeare en Cervantes. Zo raakt hij bekend met de literatuur en groeit in hem de ambitie om ooit zelf te schrijven.
Kroniek van steen speelt in een tijd van elkaar snel opvolgende politieke veranderingen, ook op cultureel en levensbeschouwelijk vlak. De statige oude huizen ademen nog de sfeer van een Ottomaans verleden, zo ook het huis van de familie Kadare aan de Rruga Sokaku i të marrëve (in het boek: de Zottensteeg), dat tegenwoordig, deels nagebouwd, als museum voor bezoekers toegankelijk is. We zien angst, bijgeloof en voodooachtige rituelen met bolletjes van haren en nagels. In deze wereld staan de Oude Wijze Vrouwen, die al bejaard waren toen Albanië een zelfstandig land werd, in hoog aanzien. De patriarchale verhoudingen zijn streng, en een meisje dat voor het huwelijk seks heeft gehad, geldt als ‘bedorven waar’ en riskeert onder een berg beddengoed te worden gesmoord of in een put te worden verdronken. In de eerste decennia van de twintigste eeuw, en zeker in de oorlogsjaren, lijkt dat systeem van normen, waarden en tradities steeds meer in verval te raken, en het is het geen wonder dat moeder Pino keer op keer zegt: ‘Het einde is nabij.’
De partizanen, met als belangrijkste aanvoerder ‘een zekere Enver Hoxha’, die een stadsen zelfs buurtgenoot is van Ismail Kadare en door de Italianen wordt gezocht, hebben zich ten doel gesteld een nieuwe wereld en een nieuwe mens te scheppen. Als ze de stad binnentrekken, blijken ze in hun vaak jeugdige combinatie van rechtlijnigheid en onzekerheid voor geen enkele vorm van geweld terug te schrikken. Die strenge en argwanende rechtlijnigheid kennen ook de Duitsers, en dat komt moeder Pino duur te staan. Met haar tas vol onbekende spulletjes en instrumenten om een bruid mooi te maken voor haar huwelijk wordt ze gezien als een mogelijke saboteur. Daarom wordt ze standrechtelijk geëxecuteerd.
Uiteindelijk herneemt het bestaan van de stad na de oorlog, als de partizanen definitief hebben gezegevierd, weer min of meer zijn normale loop. Tegen het einde van het boek lezen we: ‘Het tere vlees van het leven was teruggekeerd onder het stenen pantser.’
Daarmee is de cirkel rond.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum