Leesfragment: De spijker

11 december 2023 , door Zhang Yueran
|

Meermalen genoemd in de eindejaarslijstjes van 2023: Zhang Yuerans roman De spijker (), vertaald uit het Chinees door Annelous Stiggelbout. Lees bij ons een fragment en koop dat boek.

Li Jiaqi is teruggekeerd naar Jinan om voor haar doodzieke grootvader te zorgen, en spreekt af met haar jeugdvriend Cheng Gong die al die tijd in hun oude wijk is blijven wonen. De twee hebben elkaar achttien jaar niet gezien en vertellen elkaar hun levensverhaal, maar gaandeweg ook dat van hun families. Li Jiaqi’s grootvader was een bekwaam chirurg. Cheng Gongs grootvader is daarentegen tijdens de Culturele Revolutie in coma geraakt doordat een onbekende dader hem ernstig heeft verwond. Terwijl de twee vrienden de kloof van achttien jaar proberen te overbruggen, wordt duidelijk hoezeer zij beiden zijn getraumatiseerd door het lot van hun grootouders, hun ouders, maar ook door hun land, met zijn heftige geschiedenis.

De spijker is het even aangrijpende als spannende verhaal van twee jeugdvrienden en het land dat hen heeft voortgebracht. Het is een van de bijzonderste en succesvolste romans die de afgelopen jaren zijn verschenen in het immense China.

Zhang Yueran (1982) is een van de invloedrijkste Chinese schrijvers van deze tijd, van wier werk steevast honderdduizenden exemplaren zijn verkocht. Na een paar romans en verhalenbundels is De spijker haar internationale doorbraak. Het werd bekroond met de Prix Transfuge voor de beste Aziatische roman en stond op de shortlist van de Prix du meilleur roman étranger. In 2019 was ze gastschrijver in Leiden.



 

Hoofdstuk 1

Li Jiaqi

Ik ben al twee weken terug in Nanyuan, maar behalve in de supermarkt hier vlakbij was ik nog nergens geweest. O, en een keer bij de apotheek, omdat ik steeds last heb van slapeloosheid. Ik bleef de hele tijd in dit grote huis, bij deze stervende man. Tot vanochtend, toen hij wegzonk in een diepe slaap en nergens meer op reageerde. De hemel was grijs, de atmosfeer in de kamer bedrukkend. Ik stond aan het bed en had het gevoel dat de schaduw van de dood door de ruimte wervelde als een zwerm zwartgevlerkte vleermuizen. Eindelijk was het zover. Ik liep de kamer uit.
Ik haalde een dikke trui en een jas uit mijn koffer. De verwarming hier stookt niet warm genoeg, of misschien komt het doordat het huis te groot is. Ik had een hele poos geprobeerd me te verzoenen met de koude tocht die door de muren komt, maar nu hield ik het niet meer uit. Ik ging de badkamer in, zonder het licht aan te doen. De dunne tl-buis verspreidde een ijsblauw licht dat alles nog verder verkilde. Bij de wastafel waste ik mijn gezicht, terwijl ik dacht aan wat er na morgen zou gebeuren. Morgen, als hij dood was, zou ik alle lampen in dit huis vervangen. De leiding onder de wastafel lekte. Het hete water gorgelde naar buiten en sijpelde in het donker zachtjes over mijn voeten, warm als bloed. Ik bleef in de plas staan zonder de kraan uit te willen draaien.
Ik liep de trap af. In de keuken bakte ik twee eieren en deed ik een paar sneetjes brood in de broodrooster. Ik ging aan tafel zitten en at langzaam mijn ontbijt. Daarna pakte ik een keukentrapje uit het berghok en haalde in alle kamers de gordijnen naar beneden. Toen ik weer in de woonkamer kwam, zag die er totaal anders uit. Ik stond in de deuropening met samengeknepen ogen te kijken naar de kale ramen. Het zonlicht bescheen elk stofje in de hoeken en deed alle geheimen opvliegen.
’s Middags kwam ik terug in deze kamer om naar hem te kijken. Zijn lichaam, neergedrukt door de dikke ganzenveren deken, leek te zijn gekrompen. De hemel was nog steeds grijs en de dood bleef rondcirkelen, maar nog zonder te willen neerdalen. Ik had een beklemd gevoel in mijn borst en mijn slapen klopten – ik trok mijn jas aan en ontvluchtte het huis.
Doelloos liep ik rond over de campus van de medische universiteit. De verlaten basisschool, de overdekte wandelgang achter de bibliotheek, de gure tribunes van het gymnastiekveld, die herinnerden me allemaal niet aan jou. Tot ik bij het westerkwartier van Nanyuan kwam. De oude gebouwen van vroeger zijn gesloopt, er staan nu een paar nieuwe flats, met voor alle deuren en ramen glimmende anti-inbraakroosters. Ik liep helemaal door naar het westen, om de flats heen, en ontdekte tot mijn verbazing dat jouw gebouw er nog staat, omringd door nieuwe flats, eenzaam weggedoken naast de muur.
Ik dacht niet dat je hier na al die jaren nog zou wonen. Toch liep ik naar binnen en belde aan bij nummer 102. Kom maar verder, zei iemand binnen. Ik aarzelde even en trok toen de deur open. Het was donker in de kamer. Op het fornuis leek iets te staan koken, het verspreidde een dikke damp. Er zat een man op de bank, zijn ogen gesloten, hij leek te slapen. Dwars door het verraderlijke schemerlicht, de vochtige damp en meer dan tien verstreken jaren heen herkende ik jou. Cheng Gong, zei ik zacht. Je opende langzaam je ogen, alsof je al die tijd op me had zitten wachten en tijdens het wachten in slaap was gesukkeld. Even had ik het idee dat we een poos geleden al hadden afgesproken dat we elkaar zouden treffen en dat ik dat gewoon vergeten was. Maar in werkelijkheid herkende je me niet eens, en toen ik je vertelde wie ik ben, reageerde je koeltjes. Ik deed mijn best om een gesprekje te beginnen, noemde wat vriendjes van vroeger, vroeg naar de leegstaande basisschool. Al snel waren alle oppervlakkige dingen gezegd en vervielen we in stilzwijgen. Ik kon geen reden bedenken om langer te blijven en stond dus maar op om afscheid te nemen.
Je liet me uit. Tot ziens, zei ik; Het beste, zei jij. Ik draaide me om en liep weg, de deur sloot zich achter me. In de hal was het doodstil, je kon het stof horen neerdalen op de tralies van de metalen anti-inbraakdeuren. Ik bleef staan, ik durfde niet het gebouw uit te stappen. Opeens was ik bang dat we elkaar opnieuw zouden kwijtraken zodra ik weer deel zou worden van het zonlicht buiten. De gure wind sloeg naar binnen, het knarsen van de anti-inbraakdeuren klonk alsof ergens in het donker iemand zuchtte. Onbestemde gedachten flakkerden opnieuw op, als zwak gloeiende sintels aangeblazen door de wind. Ik had het idee dat ik wist waarom ik hierheen gekomen was. Ik verzamelde moed en drukte nogmaals op de bel. Ik sprak met je af dat je die avond naar het witte huisje zou komen. Zonder op je antwoord te wachten, draaide ik me om en liep weg.
Langzaam liep ik terug over het pad langs de vijver. Toen ik terugkwam in die kamer, was ik tot rust gekomen. Ik pakte de dvd die ik al die tijd niet had gekeken uit de la en deed hem in de dvd-speler. Daarna maakte ik thee, zette twee stoelen klaar en ging zitten om op je te wachten. Buiten begon het te schemeren. De man in het bed mompelde wat voor zich uit, alsof hij diep verzonken was in een droom. Hij ademt met grote moeite, in de hele kamer hangt de paarsbruine lucht die door zijn verrotte longen is uitgeademd. Het werd buiten steeds donkerder, maar toen lichtte het opeens weer op. In de laatste stralen van de ondergaande zon leek het alsof er iets bijzonders stond te gebeuren. Een windvlaag rukte het raam open en toen ik ernaartoe liep om het weer te sluiten, zag ik dat het buiten sneeuwde. Opeens was ik bang dat je niet meer zou komen. Maar ik bleef wachten.
Vaag wist ik dat dit alles onvermijdelijk was. Buiten was het helemaal donker geworden en het begon steeds harder te sneeuwen. Ik liep naar het raam om naar de weg in de verte te kijken. De weg was verdwenen, er lag alleen een uitgestrekt wit vlak sneeuw. Ik bleef ernaar kijken tot ik haast niets meer kon zien. Totdat er een zwart stipje opdook, als een kiempje dat door de aarde prikt brak het door het wit en werd het steeds groter. Jij was het, je kwam deze kant op.
Zonder iets te vragen liep je met me mee naar boven, naar deze kamer. Je leek het al te hebben voorvoeld, want je liet geen enkele verrassing blijken toen je hem in het bed zag liggen. Je deed een paar passen naar voren en bestudeerde zijn gezicht met een blik die iets leek af te sluiten, alsof je de balans opmaakte van zijn leven. Die berekening was te ingewikkeld – je raakte het spoor bijster en bleef hem verdoofd aanstaren, tot ik een stoel voor je aanschoof en je uitnodigde te gaan zitten.
Ja, je hebt het gezien, hij is stervende, mijn grootvader. Ik weet dat ik het ziekenhuis zou moeten bellen. Ze zouden meteen een ambulance sturen om hem op te halen, de hele nacht doorvergaderen met de beste specialisten en alles doen om hem te redden. Misschien dat zijn leven nog een paar dagen gerekt kan worden, maar lang zal het niet duren. Daarna zouden ze beginnen met het organiseren van de uitvaart – de indrukwekkende uitvaart van Academielid Li Jisheng. Op de dag van de plechtigheid zou ik als enige familielid samen met iedereen afscheid van hem nemen. De mensen zouden met tranen in hun ogen spreken over zijn leven en langzaam voorbijschuifelen om hun respect te betuigen. Wat mensen die ik niet ken zouden op me af stappen om met me te praten en me vertellen wat voor man mijn grootvader was geweest, formidabel, verstandig, alom gerespecteerd... De provinciegouverneur of de burgemeester zou komen om mij warm de hand te schudden en me te condoleren. Fotocamera’s zouden als een trouwe hond achter hem aan schommelen om de blik op mijn gezicht vast te leggen die vertelde hoe erkentelijk ik hem was. Alles zou geregeld worden, ik hoef helemaal niets te doen, alleen maar te zorgen voor voldoende tranen.
Ik zou eigenlijk moeten kunnen huilen, niet om hem, maar om de dingen die met hem verloren gaan. Maar ik kan mezelf er niet toe zetten het telefoonnummer van het ziekenhuis in te toetsen. Zodra ik bel, wordt zijn dood een openbare kwestie die met mij niets meer te maken heeft. Hij zal worden omringd door verpleegkundigen, dokters, zijn studenten en collega’s, politici, de media... Ze zullen in drommen de laatste momenten van zijn leven binnendringen om deze naderende dood de proporties te geven die hij verdient. De proporties van zijn dood zijn het gewicht van zijn leven. Het zinken van een slagschip. Ik moet een formidabel man niet zijn waardige dood onthouden, dat weet ik, maar toch klem ik deze momenten vast en wil ik ze onder geen beding uit handen geven. Al die jaren heb ik niets van hem gevraagd, niet zijn zorg, zijn liefde, zijn eer... Ik wilde niets van dat alles. Nu wil ik alleen maar zijn dood, ik wil bezit nemen van zijn dood. Ik heb gewacht op dat moment, gewacht tot een niet-bestaande stem zou aankondigen dat alles voorbij is.
Toen we elkaar vanmiddag zagen, voelde ik dat er dingen tussen ons in staan. Misschien ken je het geheim allang. Misschien is het in de loop van al die tijd weggesmolten, deel geworden van de huidtextuur van het leven. Maar volgens mij bestaat het nog steeds, in wat voor vorm dan ook, en net als ik kun je het niet negeren. Laten we erover praten, voor het eerst en voor het laatst, en alles wat met dat geheim te maken heeft in deze avond achterlaten.
Wat sneeuwt het hard buiten. Grote vlokken dwarrelen naar beneden, alsof God de brieven van de mensheid naar beneden gooit. In kleine stukjes gescheurd.

 

© 2016 Zhang Yueran
© 2023 Nederlandse vertaling Uitgeverij Prometheus en Annelous Stiggelbout

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum