Leesfragment: Even zwaar als niets: bij Sofokles' Oidipous / Antigone

15 mei 2023 , door Piet Gerbrandy
| | |

In de aanloop naar het nieuwste deel, Toni Morrisons Teer, in september, publiceren we op deze site alle nawoorden bij de klassiekers in de Perpetuareeks. We beginnen bij de oudste klassiekers, met Sofokles’ Oidipous / Antigone, in de vertaling van Gerard Koolschijn. Lees vandaag Piet Gerbrandy’s nawoord.

Oidipous is de tragedie van het noodlot. Het orakel van Delfi heeft de held voorspeld dat hij zijn vader zou vermoorden en met zijn moeder zou trouwen. Juist zijn pogingen de dans te ontspringen hebben ertoe geleid dat gebeurd is wat nu eenmaal gebeuren moest. Het toneelstuk toont hoe Oidipous ontdekt wie hij is en wat hij heeft gedaan.

Antigone is eerder de tragedie van wat men persoonlijke vrijheid noemt. De heldin kiest ervoor haar religieuze normen boven de wet te stellen, ook al weet zij dat dit haar eigen ondergang betekent. Voor de Perpetuareeks maakte Gerard Koolschijn een nieuwe vertaling van het stuk.

 

Tragiek ontstaat op het breukvlak van twee werelden. Goden en mensen, vaders en zonen, vrouwen en mannen, heersers en onderworpenen, barbaren en beschaafden ontmoeten elkaar en begrijpen elkaar niet. Als zij elkaar doodslaan is dat verschrikkelijk, maar nog niet meteen tragisch. Pas wanneer de opponenten zich halsstarrig vastklampen aan posities waarvan ze zelf inzien, of zouden moeten inzien, dat die onhoudbaar zijn, wanneer ze bij iedere stap die ze zetten om aan de ondergang te ontkomen diezelfde ondergang, of een andere, dichterbij brengen, wanneer ze moeten kiezen tussen twee kwaden, en wanneer ze de onmogelijkheid van hun situatie gewaar beginnen te worden, pas dan is er een tragedie in de maak.
Het is niet verbazingwekkend dat er in het Athene van de vijfde eeuw voor Christus een literatuur met een tragisch karakter opbloeide, want zelden heeft de menselijke beschaving zich in hoger tempo ontwikkeld dan daar, maar de vorm die de Griekse tragici ervoor bedachten is wel degelijk een mirakel. Hoewel er gedurende anderhalve eeuw tientallen dichters actief waren, kennen we slechts een dertigtal stukken van Aischylos, Sofokles en Euripides, waarvan de meeste wereldwijd nog steeds worden gespeeld, ieder jaar opnieuw. Dat moet wel betekenen dat ze iets te vertellen hebben wat we nog steeds niet begrijpen. In een perfecte wereld is geen emplooi voor tragiek. Als deze dichters ons iets leren, is het wel dat het universum waarin we leven onkenbaar is en dat we, als spelers in een spel waarvan we de regels niet doorgronden, onherroepelijk op ons verlies afstevenen. Ieder van ons.
Misschien is Sofokles (496-406) niet de grootste dichter van de drie, hij is zeker de meest tragische. Als diep religieus man die belangrijke leidinggevende functies in het stadsbestuur vervulde was hij getuige van de opbouw en neergang van het Atheense imperium, van de triomf en de verwording van de democratie, en bovenal van een intellectuele revolutie die traditionele denkbeelden uitdaagde en in veel gevallen ondermijnde. Terwijl artsen tot het inzicht begonnen te komen dat ziektes niet toegeschreven moeten worden aan demonen maar aan fysiologische defecten, arriveerde Asklepios, de god van de geneeskunde, in Athene in de gedaante van een slang. Aangezien zijn tempel nog niet gereed was, mocht het heilige dier enkele maanden bij Sofokles logeren. Heeft de dichter werkelijk geloofd dat hij een god huisvestte, of achtte hij het opportuun het spel mee te spelen? Zeker is dat er in Antigone en Oidipous, geschreven in de jaren veertig en dertig, pittige kanttekeningen worden geplaatst bij de gerechtigheid van de goden en de waarde van orakels. Sofokles begreep dat de wereld die hij gekend had wankelde, zelfs moest wankelen, en hij vermoedde ook dat er geen leefbaar alternatief was dat de oude zekerheden kon vervangen. Zijn jongere tijdgenoot Euripides heeft op huiveringwekkend cynische wijze de definitief eenzame, ontheemde, door zijn emoties op drift geraakte mens voor het voetlicht gebracht. Bij Sofokles is er nog hoop. De mens wordt weliswaar zwaar beproefd, maar de dichter gaat er, misschien tegen beter weten in, vanuit dat het onderscheid tussen goed en kwaad in principe houdbaar is.

In een wereld die onder hoogspanning abstract leerde denken smeedden de Attische tragici hun geniale vinding: de hechte plot. Ontelbare wederwaardigheden uit een chaotisch leven bleken te kunnen worden teruggebracht tot een paar essentiële gebeurtenissen, tot een centraal conflict dat geen franje duldde. In een confrontatie tussen een handvol personages die voor de toeschouwers twee uur in beslag neemt – en niet een etmaal, zoals bij de Ilias – wordt een extreme situatie met zo weinig mogelijk ingrediënten geanalyseerd en tot ontbranding gebracht. Met de werkelijkheid zoals normale mensenkinderen die ervaren heeft de Griekse tragedie dan ook weinig te maken. Geen van ons wreekt de dood van zijn vader door zijn moeder te doden (Orestes), hangt tienduizend jaar vastgeketend aan de Kaukasus (Prometheus), verwekt vier kinderen bij zijn moeder (Oidipous), wordt gelyncht door een sekte van gedrogeerde vrouwen (Pentheus) of vertoeft een decennium met een stinkende wond op een onbewoond eiland (Filoktetes). In het wegwerken van storende details en losse eindjes schuilt de kracht van de Griekse tragedie. Niet dat ze levensecht zouden zijn verschaft deze stukken eeuwigheidswaarde, want dat zijn ze niet, maar juist dat ze een gesloten circuit vormen waarop iedereen naar believen zijn eigen leven kan projecteren. De tragedie is een wetenschappelijk experiment, een fermentatieproces in vitro, hetgeen direct haar beklemmende werking verklaart. Ores tes, Oidipous en Medeia zitten opgesloten in een laboratorium.
Ongeveer een eeuw na de premières van Antigone en Oidi pous stelde Aristoteles zijn gedachten over effectieve tragedies op schrift. Een goed stuk beeldt een ernstige en volledige handeling uit die bij de toeschouwers medelijden en angst opwekt, maar dan op zo’n manier dat ze achteraf toch met een tevreden gevoel naar huis gaan. Van alle middelen die de toneelschrijver ten dienste staan is de plot verreweg het belangrijkste, belangrijker dan karakters, taal, ideeën, muziek en mise-en-scène: de plot is ‘de ziel van de tragedie’. Waar geschiedschrijving zich bezighoudt met gebeurtenissen die werkelijk hebben plaatsgevonden, richt de dichter zich op dingen die zouden kunnen gebeuren. Poëzie is dan ook filosofischer en serieuzer dan geschiedschrijving, want zij heeft het algemene tot onderwerp, niet het specifieke. De tragedie onderzoekt hoe mensen in een bepaalde context reageren; hoe ze heten of waar ze wonen doet er eigenlijk niet toe. Volgens Aristoteles voltrekken de gebeurtenissen in een goede plot zich onafwendbaar, dus niet ten gevolge van toevalligheden, waarbij de hoofdpersoon in principe een fatsoenlijk mens is met wie de toeschouwer zich kan identificeren, maar die door wat voor oorzaak dan ook een misstap begaat. Doorgaans vindt er iets na de helft van het stuk een omslag plaats – de zogenaamde peripeteia – die idealiter gekoppeld is aan een ‘herkenning’: de protagonist ziet ineens iets in wat hem of haar tot dan toe was ontgaan. Aristoteles was duidelijk een bewonderaar van Sofokles’ Oidipous, dat hij enkele ma len als voorbeeld aanhaalt.

Het is goed te bedenken dat Sofokles’ stukken niet als realistisch bedoeld zijn. In de fictionele wereld van de tragedie is het bijvoorbeeld normaal dat een koning op straat wordt aangesproken door een bode die de weg vraagt naar het paleis. Moorden en zelfmoorden vinden altijd plaats buiten het zicht van het publiek, in verhitte discussies spreken de personages hun regels keurig om en om, er bevinden zich nooit meer dan drie acteurs tegelijk op het podium. Om het theatrale effect te verhogen – de tragedie is van rituele oorsprong – dragen de spelers maskers en pompeuze gewaden en lopen ze op onhandige laarzen. Op gezette tijden wordt de handeling onderbroken door liederen van een koor dat ook danst, met teksten die doorgaans aan elkaar hangen van obligate levenswijsheden, morele platitudes en vooral heel veel gejammer. Op papier werkt dat niet, in combinatie met muziek wel: het is de functie van het koor de emoties van het publiek voor te programmeren en te verwoorden, maar ook spanning op te bouwen door fatale ontwikkelingen te voorzien of juist te miskennen. Essentieel is dat het koor niet kan ingrijpen in de handeling, het kan hoogstens goede raad geven.
In weerwil van Aristoteles’ waardering voor Sofokles moet vastgesteld worden dat de plot van zowel Oidipous als Antigone onlogische elementen bevat. Hoewel Oidipous al jaren het bed deelt met Jokaste, is het haar nog nooit opgevallen dat zijn voeten misvormd zijn, en het is ook buitengewoon vreemd dat de epidemie die uitbreekt omdat de moordenaar van Laios nog niet opgespoord is, zo lang op zich heeft laten wachten. Verder is het wel erg toevallig dat de bode uit Korinthe juist de man is die de Thebaanse zuigeling ooit aan Polybos heeft overhandigd, en dat de herder die het jongetje had moeten doden de enige overlevende is van de vechtpartij waarbij Laios omkwam. De rampzalige afloop van Antigone is te wijten aan een stommiteit van Kreon, die eerst het lijk van Polyneikes begraaft en pas daarna, als het al te laat is, Antigone over zijn besluit gaat inlichten.
De gebeurtenissen die zich in beide tragedies voltrekken zijn niet bepaald alledaags. Vondeling trouwt nietsvermoedend met zijn moeder nadat hij zijn vader heeft gedood, en wordt jaren later de detective in zijn eigen moordzaak. Zuster van twee broers die elkaar gedood hebben verzet zich tegen haar oom, de koning die het bevel heeft uitgevaardigd dat één van de mannen niet begraven mag worden, vervolgens boet zij voor haar opstandigheid en sleept zij in haar val zowel haar geliefde, toevalligerwijze de zoon van de koning, als diens moeder mee. Hoe kunnen we ons in dergelijke verwikkelingen inleven?

Blijkens de overstelpend rijke receptiegeschiedenis van de stukken hebben toeschouwers en lezers door de eeuwen heen geen moeite gehad zich met Oidipous en Antigone te vereenzelvigen, zij het dat iedere generatie de verhalen weer anders interpreteerde. In de negentiende eeuw stond vooral Antigone in het centrum van de belangstelling, zoals George Steiner in Antigones (1984) heeft laten zien. De principiële opstelling van het meisje werd na 1789 een symbool voor revolutionair elan en feministische daadkracht, terwijl haar aan het incestueuze grenzende liefde voor Polyneikes aansloot bij de Romantic Agony die al dan niet gesublimeerde perversiteit verheerlijkte. Freud kaapte de mythe van Oidipous door er een duiding aan te geven die op geen enkele manier door de versie van Sofokles wordt ondersteund en waarvoor al evenmin wetenschappelijke gronden zijn aan te voeren. De alomtegenwoordigheid van Freuds complex in de twintigste eeuw suggereert echter dat zijn theorie, als het sprookje die eervolle naam verdient, op zijn minst in een behoefte voorzag.
Filologen en critici hebben inmiddels genoegzaam aangetoond dat Sofokles’ Antigone geen Rosa Luxemburg is en dat Oidipous absoluut niet op zoek was naar de baarmoeder die hem had voortgebracht. Maar waar gaan de stukken dan wél over? Duidelijk is dat de politieke en levensbeschouwelijke achtergrond van de auteur zijn weerslag heeft gehad op het werk. Voor de betrekkelijk jonge democratie die Athene was, een staat bovendien met sterk imperialistische trekken, waren vraagstukken die de legitimiteit van machtsuitoefening betroffen zeer actueel. Herodotos, een leeftijdgenoot van Sofokles (maar geen Athener), schetste het portret van de onbesuisde tiran Xerxes, wiens smadelijke afgang van meet af aan onvermijdelijk lijkt. De aristocraat Thoukydides zou aan het eind van de eeuw laten zien tot welke verschrikkingen de Atheense politiek kon leiden. Het ligt voor de hand het autocratisch optreden van zowel Oidipous als Kreon in dat licht te beschouwen.

Voorts spelen in beide stukken filosofische en theologische kwesties een belangrijke rol. In Oidipous gaat het om de vraag of een mens het vermogen heeft zijn lot in eigen hand te nemen, waarbij hij in hoge mate gehinderd wordt door zijn onwetendheid. Antigone stelt de fundamenten van de moraal aan de orde: zijn wetten willekeurige afspraken tussen mensen, of liggen er eeuwige principes aan ten grondslag? In Oidipous staat de waarde van orakels ter discussie. Weliswaar blijkt Teiresias het uiteindelijk bij het rechte eind te hebben, maar het feit dat in eerste instantie niemand de ziener gelooft, wijst erop dat vele Atheners inmiddels hun twijfels hadden bij dit soort praktijken.
Dat Athene bezig was te evolueren van een hiërarchische, tribale gemeenschap tot een moderne, op rationele beginselen gebaseerde samenleving, zou kunnen blijken uit de dilemma’s die opgeroepen worden door familiebanden. Antigone kiest onomwonden voor haar eigen broer en de verantwoordelijkheid die ze voelt tegenover haar gestorven ouders, waarbij ze de goede verstandhouding met haar aanstaande schoonvader verspeelt. In Oidipous wordt het oeroude taboe van incest geschonden. Aanvankelijk vreest Oidipous dat hij van nederige afkomst zal blijken te zijn: traditionele samenlevingen zijn geobsedeerd door afstamming. Later in het stuk is het vooral de schande die hem parten speelt: zijn reputatie is onherstelbaar verwoest. Het is een begrijpelijk probleem in een tijd die een verschuiving te zien gaf van een shame culture in de richting van de meer geïnternaliseerde morali teit van een guilt culture.

Vanzelfsprekend is het mogelijk heel andere elementen van deze tragedies te benadrukken. Verdienen Oidipous en Antigone bijvoorbeeld onze sympathie? Het zou ook de moeite waard zijn nog eens speciaal te kijken naar de posities van Kreon en Jokaste in Oidipous en naar die van Ismene, Haimon en Eurydike in Antigone. Over de betekenis van de koorliederen zijn boekenkasten volgeschreven. Kennelijk is de dichter erin geslaagd zijn materiaal zo vorm te geven dat iedere regisseur er zijn eigen verhaal mee kan vertellen. De plots zijn zo algemeen, om met Aristoteles te spreken, dat de moderne lezer de specifiek Atheense details als bijzaak kan ervaren, terwijl anderzijds de stukken toch zoveel leven bevatten dat identificatie niet onmogelijk is. Hoe Grieks ook, regels als deze hebben niets aan actualiteit ingeboet:

O, mensengeslachten,
voor mij telt uw leven
even zwaar als niets.
Want wie, welk mens
vindt meer van het
geluk dan louter schijn

en na de schijn de ondergang?
Met uw beeld, uw lot voor ogen,
het uwe, arme Oidipous,

noem ik geen mens gelukkig.

pro-mbooks1 : athenaeum